Krieken

Krieken en ganzen

Krieken op jeneverZoals in ieder gezin, werden  er ook elk jaar een paar flessen met Noorderkrieken op jenever gevuld. In de stenen kruik, waar vroeger nog echten jenever werd in gevuld, werden enige klontjes, zorgvuldig in vieren gebroken suiker,  gedaan, met een flinke scheut alcohol  en dan eens goed geschud om alles te laten smelten. De verse krieken werden flink gewassen en met pit en al in de kruik gedaan. Papa had van bij den apotheker de echten zuiveren alcohol meegebracht, en die met gedistilleerd water in de gepaste verhouding gemengd. Alles werd nog eens goed geschud en dan op de krieken gegoten. Het stopsel werd erop gedaan en in de kelder op een hank gezet. Het kon er al beginnen met ‘trekken’ (=smaak geven). Na enkele weken, was den facteur het eerste proefkonijn. Hij mocht de drank op zijn smaak proeven en, naar zijn oordeel,  mocht er dan nog wat suiker bij, of niet. En, ’t mag gezegd worden, hij was een echte fijnproever. Want hij maakte hem ook zo. René had liefst een druppel met een krieksken erbij. En daar kon hij dan blijven op chieken, tot hij buiten de pit moest uitspuwen. Papa of mama lustten wel geen alcohol, maar zo een krieksken versmaadden ze niet. En die moest er soms met een fijne breinaald uitgevist worden omdat ze zo dik waren, dat ze door den hals van de fles niet konden.
Bij de tanten werd ook krieken op jenever gemaakt. Maar, in de plaats van een fles, was het daar een glazen bokaal met een grote opening, en afgesloten met een glazen stopsel, zoals deze waar bij Lodie Ronimus de snoepjes in bewaard werden. Was het om de accijnzen te verschalken, hij stond dan ook open en bloot in de kast naast de kaasstolp en de confituurpot, ze in gedachten latend dat het krieken op azijn waren. De krieken waren veel gemakkelijker uit te scheppen, en dat deden ze met een kleine sauslepel. Zo hadden ze direct een druppelglas vol met drank en een lekkere bes erbij.

Maar aan alles kwam een einde, ook aan de jenever, en restten alleen nog de krieken. Het was zonde, om die  goede krieken weg te doen. Er werd dan maar weer wat alcohol aangevuld. Maar ge kunt niet blijven aanvullen,  want de krieken gaven geen smaak meer af, en geleken meer op rozijnen. Zelfs mama lustte ze niet meer. Ze werden dan maar buiten aan de kippen en ganzen gegeven. De kippen lieten het links liggen, maar de ganzen lepelden ze dan maar allemaal in hun eentje op.
Een weinig later was het een echt theater. De ganzen stonden te dansen, met hun vleugels te zwaaien en hun kop te wiegen. Ze waren echt crimineel zat. En de show, waarbij een Russisch ballet een klein biertje was, heeft nogal een tijdje geduurd. We hebben zo zitten lachen, bij het aanzien van hun capriolen van vallen en opstaan, dat onzen buik er  zeer van deed. Dien avond zijn ze niet in hun kot gaan slapen, maar lagen ze, als slappe handdoeken,  volledig buiten westen, op de pelouse. Met hun vleugels wijd open en bliezen en taterden  tot ze in een diepe slaap lagen, zich van niets meer bewust voelend.
Maar het was lekker geweest! Een geluk dat de schapen er niet bij waren, die zaten achter het hekken schaapachtig toe te kijken.
’s Anderdaags zijn ze, half nuchter, nog komen zoeken, of ze soms niet nog een krieksken vonden.
De volgende keer zijn de krieken, met het groen van de peloese, op de mesthoop beland.  Mama kon het niet verdragen, dat die beestjes nog eens een ‘peer’ op hadden (=dronken werden).

Krieken op azijn en peertjes

Krieken werden op meerdere manieren klaargemaakt, meest van al werd er confituur mee gemaakt. Maar een andere manier was ‘krieken op azijn’, om er de winter door van te genieten. Ditmaal, in grote haringbokalen, werden eerst kruidnagel en meerdere soorten zaadjes op den bodem gespreid. Daar volgden de dikke, niet ontpitte, krieken op, tot aan de rand. Hier werden de Schaarbeekse krieken voor verkozen. Ze waren niet zo straf van smaak,  en er was een beetje meer vlees aan. Koud vlees met kriekenDe azijn werd met een hoeveelheid suiker opgelost en dan samen gekookt tot het een dik papje werd. ‘Heetgeweg ‘ (zeer heet) werd dat over de krieken gegoten, en dan, met beenhouwerspapier met een koordje, afgedekt. Na een paar dagen, was het gegeerd bij een overschot van koud vlees of boulie (soepvlees).
De peren werden geschild, en in vier gedeeld, van hun klokhuis ontdaan, en dan op een zacht vuurtje, in rode wijnazijn zacht gekookt. Daar werd de suiker aan toegevoegd en samen nog eens even tot koken gebracht. Een flinke greep suiker en een halve citroen werd daar langzaam bijgevoegd, en telkens werd er eerst eens geproefd. Dat scheelde volgens de soorten peren. De Jefkensperen waren daarvoor het meest geschikt, maar we hadden nog andere soorten, die een veel fijnere smaak gaven.
Mama heeft ook enkele keren geprobeerd, met op die manier ook pruimen op te leggen, maar het is haar niet goed gelukt ofwel waren de pruimen tot moes gekookt, en werd het dan maar dezelfden dag met vleesballekens ’s middags op tafel gebracht, ofwel stond er na een paar dagen een wit schimmel op. Die belandden dan ook bij de kippen en de ganzen. De volgende jaren werden ze gedroogd zoals we met de appelen al jaren deden.
Nog iets dat goed was bij koud vlees waren ajuintjes en komkommertjes.
Maar die belandden in een mengsel van azijn en suiker in de gepaste verhouding, samen met de kruiden werd dit even opgekookt en klaar was het.

Boteren of karnen

BoterenElk jaar, in den uitkomen, hadden de twee schapen gelammerd en dan was er een overproductie van schapenmelk. Alles werd benut om dit kostbaar product zo rendabel mogelijk aan te wenden. Maar het teveel werd dan opgevangen door het te boteren. De melk van enkele dagen werd dan verzameld in een grote stenen test ( tobben). Op de grote opening bovenaan had papa een houten sluitend deksel gemaakt, dat er met een systeem van hefbomen stevig op vastzat. In het midden was een opening, waar de stok van de menger doorstak. Aan die stok was vanonder een ronde plak waar grote openingen in waren. In de melk werd zuursel gedaan om ze te laten stremmen en dan begon het langdurig klutsen door het op en neer bewegen van de mengstok. Omdat de melk niet door de opening zou spatten, werd daar een soort trechtertje gemaakt die ze terug in het vat leidde. Na lang kloppen (ongeveer een half uur) werden er dan de klontjes boter afgevist met een stramien en in een kom met koud water gelegd. Nog een paar minuten later terug afscheppen en het zware werk van klutsen was voorbij.

Wat er nu nog in de tobben bleef was botermelk. De boter werd zogezegd gewassen in koud water en samengeperst tot een klomp. Ze smaakte zoals gewone boerenboter van koemelk. Mama deed er telkens toch een beetje zout bij, want anders werd de boter snel ranzig, omdat ze dat niet zo goed konden uitspoelen. Dat lustte niemand op zijn boterham. Van de botermelk of karnemelk, zoals ge wilt, werd er een groot deel dezelfden avond pap gemaakt met stukjes appel of gedroogde appels, met suikersiroop.
Als er dan nog over was, kregen de schapen het terug met een greep zemels erop, en dat hadden ze graag.

Zeppelin

Op een vakantiedag, ik weet niet meer in welk jaar, waren we rustig aan het spelen, toen plots het groot alarm afging: de ganzen kwamen al blazen en met veel vleugelgezwaai tot tegen de tralie aangevlogen. Pie probeerde zelfs op te vliegen van op den talud en de eenden kwamen ook luid taterend aangevlogen. De kiekens met den haan voorop trokken naar de stal toe. Onzen Fanny was luid en vreemd aan het blaffen en allen keken ze naar omhoog en wat zagen we? Zeppelin

Hoog boven de dikke linde zweefde een vreemd ding, een grote sigaar, één zoals papa er alleen maar rookte als er iemand op bezoek was. Ook papa liet zijn werk staan en met mama stonden we te kijken naar de eerste en ook laatste Zeppelin die ooit over onze streek is gevlogen. Een dof geronk kwam uit de twee motoren en het luchtschip vloog statig rechtdoor van over den berg naar de stad. Daar maakte het een groten draai en langzaam keerde het op zijn stappen weer alsof het zich vergist had. Mama vloog naar den telefoon, maar het duurde wel een heel tijdje voor ze verbinding kreeg. Daar waren ze ook naar dit fenomeen aan het kijken in de centrale. Uiteindelijk kon ze haar boodschap dan toch doorgeven, maar de dikke vogel was dan weer gaan vliegen als ze buitenkwam.
Papa gaf ons de uitleg over hoe dat in zijn werk zat dat zo iets kon vliegen. ‘s Anderdaags stond er in de gazet een lang artikel over dit gebeuren.

 

Auto

Papa heeft het altijd goed gedaan met dokter Van der Schueren. Deze had als één van de eersten een auto in de stad. Maar op een keer zei hij tegen papa : -“ Wel , Jan,  moet ge nen auto hebben, de mijnen wordt te klein voor mijn huishouden, en zijn huishouden waren  allemaal meiskens. De koop werd besloten en zo geraakte papa aan zijn eersten auto. Citroen 1924Het was een Citroën model 1924, een vier cilinder, decapotable. Hij zoop nafta,  maar die was in die tijd nog goedkoop.
Hij had, geloof ik, al een demareur, wat een groot voordeel was . Hij reed nog goed en kon zelfs 70 km/u halen,  maar als ge op de kassei reedt,  moest ge uw oren stoppen van het lawaai. De eerste rit, die we daarmee gemaakt hebben, was naar Zandbergen.
Het was in de tijd dat de appels rijp waren, zo  had hij dan ook een paar zakken meegenomen. Hij kende de weg zeer goed, want hij deed hem veel met zijnen moto. Maar toen hij in Grimminge op de baan naast het kasteel reed,  is hij op een moment gestopt, en is uitgestapt om te kijken of er soms geen band slap was. Maar nee er ontbrak niets. Hij is dan maar verder gereden. Ze stond in ons geheugen als de slechtste baan gekenmerkt.

Het vuurtje in de auto

Papa heeft veel genieten gehad van dat karreken. Hij had een klein schildersezelken gemaakt en de linkervoorzetel eruit genomen en daar kon hij,  van achter dan, zijn schilderijen maken.  Later heeft hij er zelfs een klein vuurtje in gezet. Dat was aangenamer in de winter, want toen was er nog geen verwarming in de auto’s.
Over een naftevuurtje had hij een systeem gezet, dat alle warmte recupereerde en met een ijzeren schouwke door het dak de vuile lucht afvoerde. Als hij dan op den buiten aan het schilderen was, kwamen de boerkens en de kinderen kijken, naar die schilder vanonder den Oudenberg, met een stoofken in zijnen auto.  Maar hij heeft daardoor veel prachtige winterlandschappen kunnen maken in een warme, zij het maar kleine, werkruimte.

 

Afwassen

Toen we nog heel klein waren werd de afwas reeds niet meer in de arduinen afwasbak gedaan, maar in een emaillen teil.
AfwassenDe vuil jatten en teljoren werden telkens op het kastje naast de afwassteen neergezet op stapelkens. Daarnaast stonden de potten en de pannen. Alles werd opeen gezet om plaats te maken voor het bassinsken.
Het warm water kwam van de moor op de stoof. Daar werd eerst enkele brokken soda bijgedaan, uit het bakje onder de steen, om te smelten in het hete water, en dan werd er koud water bijgedaan tot ge er uw vinger kon in houden. Naarmate de afwas vorderde werd het water kouder zodat er soms warm moest bijgedaan worden. Er werd meerdere malen per dag afgewassen. Afspoelen was er in den beginne niet bij. Maar later kwam er een tweede teil bij met lauw water. De immer natte schoteldoek werd eerst uitgewrongen. Het werk kon beginnen.
Er was een strenge volgorde: eerst werd het glaswerk gewassen en gespoeld, dan volgde het gleiswerk, de borden en de tassen, nu kwamen lepels vorken en messen op hun beurt, waarna de aluminiummen potten en zware pannen de laatste waren.
Alles werd op een rek gezet om af te druipen. De keukenhanddoeken hingen aan een haakje van de hank. Echte lijnwaden handdoeken: wit met rode vierkantjes. Op den tip was een lus om op te hangen.
De oudsten mochten dan afdrogen, en de volgende wegzetten in het onderste deel van de keukenkast. De potten kuiste mama zelf af met de schoteldoek en ze zette ze direct op hun plaats, boven haar kop, op de hanken.

Elke dag kuisen

DweilenMet de stofvod werd regelmatig, alle dagen, rondgegaan. Een oud hemdeken of een ander stuk flanel werd als stofvod gebruikt. In de klein keuken werd er tot zo hoog als mama kon, alles eens overwreven. De hanken, met al hun potten en pannen, dat was voor de zaterdag, die de kuisdag was.
Elke voormiddag, als de gastjes naar school waren, of, als ze nog sliepen in de vakantie, werd er met de bezem eens rondgegaan. Als het regende, of geregend had, kwam de dweil aan de beurt. In een emmer warm water werd er een ‘klot’ bruine zeep gemengd. Daar werd de witte dikke dweil, met een tricolore streep op, in gedompeld en licht uitgewrongen. Over de ganse vloer werd er eens gewreven, maar op de meest vuile plaatsen bleef ze maar wrijven, tot alles opgelost was. In de anderen emmer stond koud water met een ietwat oudere dweil. Die werd opgevist en half nat over een versleten borstel gegooid en kreeg de vloer een tweede beurt. Nu werd de doek goed uitgespoeld en goed uitgewrongen en kreeg de vloer zijn eindafwerking met de dweil in de hand om overal goed aan te kunnen. De vloeren in de keukens waren van ceramiek en gemakkelijk te onderhouden. Maar deze in het washuis was van blauwe gebakken steen en moest wel een paar keren meer gekuist worden. Hij was ook deze die het meeste vuil te verwerken kreeg.
Onze Fanny had er genoegen in een paar keren per uur binnen en buiten te lopen. Als er een kip te dicht tegen zijn tralie kwam, of het nu regende of niet, hij moest zijn plicht doen en ze wegjagen. Dan kwam hij binnen en met een flinke schudding trachtte hij zich droog te maken, daarna kwam hij bij mama om hem dan met een handdoek te laten droog wrijven. Dat kon hij zo wel enige keren doen totdat de deur eindelijk dicht in het slot ging. De katten kozen dan de serre voor hun uitstapje. Want ze waren bang van water, en als er dan toch een druppel op hen gevallen was, konden ze uren zitten likken en wrijven op hun vaste plaats onder de druivelaar op een toebakmat.(verpakking van vreemde tabak.)
Naar het schijnt groeit men goed van water, want als het regende was het toch zoveel plezanter om buiten te spelen of onder de trap. In de serre was het immers altijd van : “Pas op voor dit” of “Pas op voor dat”. En als ge met zoveel zijt, is er altijd één die iets mispeutert. Bij regenweer zijn alle kinderen immers nerveuzer.

 

Kuisen op vrijdag

De kuisdag begon eigenlijk reeds de vrijdag na de noen. Dan werden de slaapkamers aangepakt met een drogen dweil over een borstel en werd de ‘gecireerde’ vloer tot blinken gebracht, de beddens werden opgemaakt en soms eens de vensters gewassen. Maar dat was een gevaarlijke bedoening met die hoge vensters. DweilenZodat papa telkens moest helpen. En dan nog met een houten ‘trapken’. De trappen op de gang waren bekleed met een loper en die werd met een handborstel bewerkt. Niet dat die vuil was maar de wollige trap moest ontdaan zijn van voetsporen. De gang van ’t verdiep kreeg ook een wreef van de cireerborstel. De trappen naar beneden waren van geverfd hout en kregen hun deel van een halfdroge dweil.
De vensters kregen zeker om de vier weken een spons en ‘zeemlerken’ te zien en ge kon er op wedden, in de zomer, als het in geen weken had geregend, dan moest ge maar uw ‘zeemlerken’ afleggen of het was van dat, regenen, en dan nog met wind, omdat de ramen goed nat zouden zijn. Maar ze hadden hun part gehad en ’t bleef zo.

 

Kuisen op zaterdag

De zaterdag was dus de zware kuisdag. Er werd begonnen in de kleine keuken. Op de cuisinière zorgde de marmiet voor warm water. Eerst werden stoelen en tafels opzij geschoven en dan een flinke scheut loog van bruine zeep over de vloer gekletst. Met een half versleten borstel dan maar wrijven, tot de schuimbellen overal blaaskes maakten. Dan alles goed afspoelen met koud water. Dat was plezant om mee te doen en dan alles door het ‘moezegat ‘ vagen. In den beginne was er nog geen aftrekker, maar toen papa er een had gemaakt was het veel gemakkelijker alles weer droog te krijgen. De dweil werd dan in warm water gedrenkt en goed uitgewrongen en maakte alles droog. Sommige dagen, als het regenachtig was, scheen het, alsof het niet wilde drogen en bleef de vloer maar nat uitslaan.
De andere keuken was niet zo plezant, want daar was geen moezegat en moest alle water door de deur in het washuis geborsteld worden. Het voordeel was dat hier niet zoveel meubels opeen stonden. De gang naar boven kreeg wel zijn deel van de dweil om hem even op te frissen. Aan de deur van ’t washuis werd een dweil uitgewrongen en in het deurgat gelegd. De binnenkomer moest dan maar zijn voeten afkuisen.
Als de grote keuken gedaan was moest er voor eten gezorgd worden. Er was wel nog soep over van de dag tevoren. Ofwel werd er eens bootje varen (botermelk) gereed gemaakt. Dan volgden knoedels of klonten met rozijnen in een botersaus. Soms een keer macaroni, met een botersaus en bruine suiker. Enige keren heeft mama rijstballen in het frietvet klaargemaakt (ik zoek nu nog naar het recept want het was formidabel). Lekker en rap gereed was dat. Na de middag kwam het washuis en de wc aan de beurt. Met de rest van het zeepwater werd dan het koerken eens overwreven en met een paar emmers water werd dan alles afgespoeld, buiten even met den ‘trekker’ afdrogen en het zat erop. Als er nog wat tijd overbleef kreeg ook de serre een smeet van den dweil.

 

De grote kuis

We voelden aankomen, elk jaar, rond Pasen, het kon ervoor zijn of erna, maar het kwam er. Daar hing dan elektriek in de lucht. Julia, de wasvrouw, kwam een paar dagen tevoren op bezoek om alles te bespreken. En op een maandag was het dan zover: Het was de ‘groten kuis ’.
Den eersten dag werden we in onzen bloten gezet, want alle gordijnen verdwenen van de ramen. Ze werden in de marniet geduwd en gewarmd, met de hand voorzichtig behandeld, gebleekt en licht gestreken. Het was nog een licht katoenen weefsel dat veel zorg verlangde en zeer teer geworden was door de invloed van het licht.
De zware draperieën van de salon werden beneden dan goed uitgeklopt en licht geborsteld. En dan snel weer op hun plaats gehangen aan de houten stok onder de lambrisering.
Van boven tot in de kelder werd alles van zijn plaats gehaald. Van heel boven werd begonnen. Kamer voor kamer moest er aan geloven. Zelfs de dakramen van de toen ongebruikte mansarde en de zolder werden weer als nieuw. Er werd een flinke scheut azijn in het water gedaan voor die vuile vensters. Het behang werd met een nieuwe zachte borstel overwreven en de spinnen weggeborsteld. KleerkastIn de oude kleine kleerkast werden oude kleren nog eens uitgehaald, afgestoft en dan weer gehangen. Een paar kweeperen zorgden voor een aangename geur. Als de kamer gedaan was, werd er eens duchtig gesprenkeld met lavendelwater. Zogezegd tegen de vliegen, maar vooral omdat het de muffe geur, van een niet gebruikte kamer, verdreef.
Op de mansardekamer werden de ramen gekuist en de dode vliegen opgeruimd. Nieuwe gewassen lakens werden gelegd en de dekens flink uitgeschud en in het venster verlucht. De vloer werd eerst met zeep gedweild en daarna met cirage ingewreven. Op de zolder werd alles afgestoft en weer op zijn plaats gelegd tot het volgende jaar. De slaapkamers werden intensief verlucht en de matrassen van het bed gehaald en op een stoel voor het venster verlucht. Tevens werd nagegaan of de matras niet eens moest geklopt worden. Soms werden ook de ressorts uit de beddenbakken gehaald om dan van binnen van de wolletjes en het stof te worden ontdaan. Voor ons was het die dag weer van op de matras ‘paljas parterre ‘ te slapen op de mansarde. Op zich was dat een leuk avontuur, dat werd ingewijd met een kopkussengevecht. Met een boos roepen aan de trap beneden, werd het toch weer stil.
’s Anderdaags werden de beddens weer gemonteerd en opgemaakt. Ze roken en blonken als nieuw.
AfstoffenDe kleerkasten werden leeggehaald en alles werd gekeurd. De kostuums werden gelucht en de mottenballen werden vervangen. Wat te klein of versleten was ging in de voddenzak. De winterdekens werden apart gewassen en dagen lang gedroogd in de serre. Mooi opgevouwen werden ze besprenkeld met lavendelwater. In den hoek van de kast werd een verse kweepeer gelegd ‘voor zijn fijne parfum’.
In de salon en de eetplaats was er nu eens veel leven: de luchters werden gekuist en elk glazen belletje werd afgehaakt en in een lichte loog gewassen. Het tere tafeltje op zijn ranke pootjes blonk van de verse wasbeurt. Er werd een nieuw napje opgelegd en het antiek koffiestel blonk als … het jaar ervoor. De zetels werden uitgeklopt en geborsteld.
Er werd met een reuzenstok naar spinnenwebben gezocht aan de hoge plafond. Het vilterig behang werd met een zachte borstel overgaan. De lambrisering van hout kreeg een portie was en was weer goed voor een jaar. In de veranda waar papa toen nog werkte werden alleen de ramen gezeemd en de vloer kreeg een snelpoetsbeurt. Nog de trap naar beneden en dan de kelder in. Alle gelei en confituur werd verplaatst en de hank van nieuwe gazetten voorzien. De immer grauwe blauwe vloer mocht niet vergeten worden, maar hem doen blinken kon niet.
De volgende plaatsen waren de keukens. Alle potten en pannen werden van de haken gehaald en gewassen. Onderwijl konden wij de inhoud eens keuren. Van bloemzaden tot toespelden en een oude kapotte paternoster, waar reeds jaren een tientje aan ontbrak, en doodsbeeldekens (doodsprenten), naast beeldekens uit de missies, tot we de geliefde blauwe soeptrien in handen kregen. Daar zaten misschien wel duizend (met kinderogen gemeten) oude postkaarten van papa’s nonkels en tanten in. Telkens werden vragen gesteld en telkens werd geantwoord : -“‘k heb nu geen tijd, maar later.” en die moet nu nog altijd komen.
Het koperwerk werd met Sidol behandeld en blinkend gewreven tot ge er u kondt in spiegelen. En de vele tinnen borden weerkaatste het weinige licht, die werden met wit zand ingewreven. De bollantaarn blonk op de kast naast de delicate ivoorstukjes. De schuiven werden leeggemaakt en de zakdoeken eruit gehaald op enkele na en alles ging in de wasmand. In d’ ander schuif zaten papieren van papa, maar daar mocht niemand aankomen.
Het mooie servies werd dan ook maar eens uitgehaald en hier op een bassinsken op de tafel stuk voor stuk gewassen en direct weer op zijn plaats gezet. Hier mochten we niet helpen en moesten van de andere kant van de tafel stillekens toezien. Het mooie damasten tafelgoed werd ongemoeid gelaten, het was te delicaat, alleen werd de oude kweepeer vervangen.
Ook het apotheekkastje werd geïnspecteerd en een lijstje werd opgemaakt van wat er moest meekomen van bij den apotheker.
De oude toile ciree van de tafel werd vervangen door een nieuwe kleurige.
KinderstoelZelfs de kinderstoel kreeg een flinke schrobbing.
De tafel werd van voor de bank weggetrokken en nu maar wrijven op die harde eiken bank. Ook die hank werd leeg gemaakt, maar hier was niets in de potten te vinden dat ons kon interesseren.’t Waren lintjes of rekkers op een kartonsken en een bolleken koordekens en enkele doosjes met knoppen van alle maten en modellen.
De grote keuken duurde niet zolang want hier werd alles praktisch alle dagen gebruikt. Maar toch als de keukenkast werd gekuist vond mama telkens iets, wat ze reeds zo lang gezocht had, en dan was het van : -“Hoe komt dat in godsnaam nu hier verzeild?” Aan alle schone liedjes komt een eind, gelukkig ook aan de kuis, want op de duur begon het te vervelen. De week nadien werd de voortuin onder handen genomen.
Maar Pasen was in ’t verschiet.

 

Opleggen in zout

Princessen (staakbonen)

Als de prinsessen rijp vielen, werden ze geplukt van de hoge staken waar ze tegenaan opgroeiden. In een patattenmande werden ze dan in de keuken gebracht en in een kuip grondig gewassen. Op een handdoek werden ze dan uitgespreid en halfdroog op de blote tafel gelegd. Eén voor één werden ze dan gebroken en als er een draad aan was, werd die dan verwijderd. Het was een peuterwerk dat maar niet vooruitging. Als er genoeg was voor een grote ketel werden die dan maar in water zonder zout zacht gekookt.  Sommige soorten moesten wreed lang op het vuur staan, en dan was het, in de anders koele keuken, nogal eens erg warm.
Ze werden dan, laag per laag, afgewisseld met keukenzout, in een Keulse pot of tobben geschikt. Tot bijna vol en dan werd er een houten plankje opgelegd met een steen erop. Het kookwater werd dan over het geheel gegoten tot het goed ‘oversopt’ was. Om ze te gebruiken moest er een portie uitgeschept worden, en dat werd dan verschillende keren ververst van water om het zout er toch een beetje uit te krijgen. Maar eenmaal ze definitief in mama’s handen kwamen, werden ze weer smakelijk met de gepaste saus erbij.

Snijboontjes

Snijboontjes werden ook zo behandeld. Na goed wassen werden de grote peulen gesneden in kleine reepjes, met de hand was dit een zeer vervelend karwei. Tot papa eens op een foire (handelsbeurs) een toestelletje zag dat dit zeer eenvoudig maakte. Hij heeft het direct meegenomen en bij de eerste gelegenheid werd het dan ook gebruikt. Het was een reuze succes,  zodat er de volgende jaren meer snijbonen werden geplant.

Rode kool

De rode kool werd met het broodmes van de steel gesneden, vanuit den hof direct in het waskot gebracht en van zijn buitenste blaren ontdaan, die waren voor de schapen.  In een emmer werden ze grondig afgespoeld en dan kwamen ze op de kleine tafel in de grote keuken. Met dat groot broodmes werden ze eerst in twee, en dan elk stuk, in wel honderd duizend fijne snippers versneden. Ze werden in een emmer water met een scheut azijn geworpen. Als de kool zo helemaal versnipperd was, werd de legen test uit de kelder gehaald, en goed af- en uitgewassen. De kool werd met een verzijp, uit den emmer gevist, en in den test gelepeld.  Dan volgde een laagsken keukenzout en dan weer een paar scheppen rode kool, tot alles op was. Als den tobben nog niet vol was, werd er in den hof een tweede rode kool gehaald, een kleinere was misschien juist gepast. En de rest was voor morgenmiddag goed. En het snipperen kon herbeginnen. Als de tobben tot op enkele centimeter van den boord vol was, werd halt gehouden.  Alles werd nog eens goed samengeperst, en dan volgde het vullen tot den boord met het roze spoelwater. Daar kwam dan een planksken op, met een flink gewassen steen, zodat alles goed onder bleef.
Zo was er weer wat voorraad aangelegd.  De savooikolen en kabuizen werden ook zo klaar gemaakt, maar op verre na niet in zulke hoeveelheden,  want ze waren niet zo geliefd door de kinderen, en mama had ze ook niet zo graag, maar het was eens een afwisseling in de winter.