Bij de tanten

De twee oudere zusters van mijn grootmoeder van Geraardsbergen, waren jonge dochters gebleven. (niet getrouwd) Ze hielden samen het café van hun ouders verder open, dat lag aan de kruising van de Lange Kassei en de Ouden Steenweg. De naam, “De Planterij”, duidde erop dat er vroeger nog een tuinier gehuisd had. De schikking van den hof be-aamde dat ten andere ook.
De Planterij

Achter de grote lochting vol met veel soorten sierplanten, lag een grote weide vol met fruitbomen. Maar, omdat die niet vakkundig gesnoeid en onderhouden werden, bracht die maar weinig op. Het geheel was omgeven met een doornhaag, die telkenjare gesnoeid werd door Phile, de knecht, die hun zwaar werk kwam doen. Maar door den ouderdom waren er hier en daar ook gaten in d’ haag gekomen, en die moesten dan telkens worden dicht gemaakt met stukken tralie, omdat de schapen niet zouden uitbreken.
Ik heb er altijd een grote zwarten hond geweten, maar telkens we in zijn nabijheid kwamen, gromde hij, en dus lieten we hem gerust. Maar als we eens een koekje hadden, dan kende hij ons wel, en kwam hij het ons afluizen. Zijn stamplaats was vlak onder de venster van de serre op een jutezak. Vlak ernaast stond het schoteltje van de katten. Omdat ze goed overeen kwamen, mochten ze er komen eten, en soms bij hem op zijn zak slapen.
Een drietal schapen zorgden ervoor, dat het gras kort werd gehouden.
Enkele kippen met een groten zwarten haan liepen achter de stallingen in een omtralied deel.

Het café zelf was klassiek voor zijn tijd, buiten, aan de beide muren waren grote ijzeren ringen, om de paarden of de koeien te kunnen aan vastmaken. Aan de kant van de Ouden steenweg was een houten beestenbaskuul. Binnen links, was de rest van den baskuul met een grote ijzeren lat met cijferkens, en waar geelkoperen gewichten opgleden, aan ’t einde was een geheimzinnig doosje, waar de kartonnetjes in bedrukt werden.
Herberg De Planterij
Een zestal tafeltjes, gegarneerd met een assepot met stekskens, met elk vier stoelen stonden mooi gerangschikt op de donkerblauwe arduinen vloer. Een hoge toog, gesierd met een verchroomde schenkkraan, stond netjes te blinken voor een open spiegelkast, met bierglazen, afgezoomd met gedraaide spijlers. In een hoeksken lagen boeken met speelkaarten. Vlak voor het venster, dat uitgaf op den binnenkoer, stond een biljard, afgedekt met een groot groen laken.
Onder de toog stond een verlakten witten emmer, waar de klotskens (restanten) oud bier in verzameld werden, wat dan bij de schapen belandde. Voor den toog was er wit zand gestrooid voor de chiekers, voor hen stond daar ook een blauwen verlakten ‘spekelbak ‘ (spuwbak), gevuld met wit zand. In het midden zorgde een grote zwarte stoof voor de verwarming, met ernaast een gietijzeren koolbak.
Alle soorten bier, die de bouwerij “Concordia” brouwde, waren er te krijgen. Aan den tap was het “Bok” bier, naar de mode van die tijd. Alleen spuitwater diende voor de vrouwen.
Als de gardes (douaniers of accijnsbedienden) per velo terug kwamen van hun tournee van Onkerzele of Moerbeke, hielden ze hier even halt, dat waren gewoonlijk toch dezelfde, en die gingen rechtdoor naar de keuken en dan vroegen ze, als niemand erbij was: -“ Linneken, geef ons eentje van onder den trap. “ En tante Linneken deed de deur van den trap naar boven open, en na wat gestoemel kwam ze te voorschijn met een paar druppels, tot den boord toe gevuld. En als ze dan, een paar minuten later, hun controle moesten doen, vonden ze nergens iets. Een sigaartje, uit het baksken op de naaimachine, werd aangestoken en weldra walmde in blauwe slierten een aangename parfum door de keuken en, al expliqueren, werd er dan in de café verder gerookt.
Als er iemand binnenkwam ging één van de tanten, gewoonlijk tante Linneken, langs de achterdeur, de zaal binnen recht achter den toog. Traditie getrouw, begon ze de lege glazen dan maar te wassen. ’t Waren altijd dezelfde glazen, dat ze nog niet versleten waren, versta ik niet.
De bestelling werd luidop gegeven, habitués deden een teken en dat verstonden ze goed. Meestal was het –“ een Boksken.” En dan werd er aan de arm van de schenkkraan eens getrokken en liep de juiste hoeveelheid in het glas. Als het maar een paar glazen waren, droeg ze dat in de hand, maar als er meer waren, pakte ze een schotel en zette de schuimende glazen daarop.
In den namiddag waren er een paar vaste klanten die hun dagelijkse troost kwamen drinken. Af en toe was er een sigarenfabrikant, die van zijn ronde terug naar huis keerde, en die zichzelf nog gauw op een kleintje trakteerde. Sigaretten waren toen nog niet zo ‘in’. Tante Zoë zei soms vlakaf tegen de roker, die er toch eentje opstak, dat dat ferm stonk. Maar toch bleven ze toch komen, ofwel deden ze het om haar op stang te jagen. Hun besten dag was de maandag. Boerkens waren het meestal, die naar den beestenmarkt geweest waren, en op weg naar huis hier hun boterhammen kwamen opeten. Natuurlijk zaten ze altijd graag, waar ze hun dieren zagen, naast den baskuul, juist in de passa-ge. Wat ze niet wisten was, dat dit het kijkplekje was van tante Zoë.
Keuken bij de tantenMaar tante Zoë was nogal een vieze, en als er dan enen een brok op de vloer liet vallen, moest die dat dan maar oprapen ook. En dat ze hier niet waren om hun vuiligheid op te kuisen. En dan ging ze, rood van kolere, weg, de keuken in, en dan moest tante Linneken het weer maar eens goed maken.
De beesten, die de boerkens verhandeld hadden, werden buiten aan de ring gebonden, en moesten maar wachten. Soms werd er toch eens een emmer water aan gegeven. Tante Linneken, op haar eeuwige kloefkens, trappelde altijd maar wat rond. En als de dieren dan al eens hun restanten hadden achtergelaten, werd dat met een ‘troefel’ (schop) opgeschept in een vuile emmer en op de messing leeggemaakt. Nadien moesten er nog een paar emmers water van de pomp voor zorgen dat alles er weer netjes uitzag. Maar voor dit karwei deed ze ander kloefen aan, die altijd klaar stonden buiten, aan d’ achterdeur.
Een grote dubbele deur gaf toegang tot de ‘vergaderzaal’. Daar beheerste een grote uitschuifbare ovalen tafel het geheel, omgeven door aan de enen kant een stoel met armleuningen en een rood kussentje en een aantal gewone stoelen. Aan de zijkanten stonden er nog een reeks. Een notelaren kast diende voor de documenten en paperassen. Aan de muren hingen de reglementen van de diverse verenigingen.
Rechtover het café waren er een reeks kleine huurwoningen en op den hoek rechtover het café was een stal met eetbakken en erboven een paar klein slaapkamers. Als de beestenmarchands en koesjotters dan de naar de markt wilden gaan, brachten ze hun koeien of andere dieren hier binnen om te overnachten. Er was op een hooizolder altijd wel wat hooi en stro te vinden voor de dieren. En water was er vanachter in een steenput.

 

 

 

APPELS ETEN

Altijd was er wel een reden om de kinders eens tot bij de tanten te sturen. In de periode dat de appels rijp werden, deden we het nog liever.
Als we het baantje van de kapel afkwamen, en op den hoek aan het kruisken voorbij kwamen, keken we eerst eens over de haag, of we geen beweging zagen in den hof. Dan liepen we gebogen het smalle baantje, dat hun hof afsloot, op tot aan den boomgaard. Nu was het zoeken naar het eerste gat in de haag, dat groot genoeg was, en snel erdoor, recht naar de goeden appelaar. Eens flink schudden en er lagen er weer enkele verse. Want aan de andere hadden de schapen soms al gebeten. Eén oprapen, en daarna terug door dat gat kruipen, was het devies. Aan de mouw van onzen pull werd den appel dan eens afgewreven dat hij blonk en dan begon de smulpartij. We zorgden er voor, dat onzen appel juist op was, voor we bij de tanten binnengingen. Wij vlogen dan de keukendeur binnen en op een stoel naast de naaimachine ploften we ons neer.
Onze boodschap was gauw afgerammeld, of als ’t op een briefken stond, snel afgegeven, en terwijl tante met een half woord al genoeg begrepen had zei tante Linneken:-“ Moet ge geen appel hebben, “ — “Wel ja “ en ze ging ons voor, naar de serre, waar op tabakmatten stapels opgeraapte appels lagen. Phile moest die oprapen omdat anders de schapen er teveel van aten en er dan soms diaree op volgde.
Als de druiven rijp werden, mochten we er niet in, want het deurtje was op slot, zogezegd om de dronken klanten eruit te houden.

Met een koek werden we naar buiten gelaten en was het van ”Wees voorzichtig.” En weg waren we op een drafken.

 

 

PATATTEN UITDOEN

Op het einde van de vakantie, als de dagen al begonnen te korten, was het elk jaar hetzelfde. Achter ‘Vulders ‘(een café aan den overkant van de kassei) hadden de tanten nog een groot stuk grond liggen. Elk jaar werden daar dan de aardappelen op gekweekt, voor hun en onze behoeften.

Patatten rapen
Op den dinsdag, dus niet op de marktdag, moesten we met ons allen helpen de patatten te rooien. Phile hij was al uren vooropgegaan met de kruiwagen, en daarop in een blauwen handdoek, zijnen boterham met een stenen fles. Hij was reeds lang gaan het patattenkruid uittrekken. En toen wij dan aankwamen lagen reeds een paar rijen met de ‘brake’ (hak) uitgehakt. De platte kruiwagen stond al klaar met daarop een paar lege jutezakken erop.
Veel moest er niet uitgelegd worden want de dikke knollen lagen te wachten. Af en toe moest Phile eens een sloksken drinken van zijn kruikske.

De patattenmand werd op een lege plaats tussen de rijen gezet en nu oprapen maar. Met de aardappelen mocht niet gegooid worden. Op een paar tellen was de mand vol. Die werd dan voorzichtig in de zak overgegoten. Er gingen zo drie manden in een zak.
Om negen uur was het van, een boterham eten, voor Phile. Voor Phile, die zijn eigen boterhammeken mee had, waren er dikke knuisten met een lap gebakken spek erop. Met zijn krom zakmes sneed hij er telkens een homp af en peuzelde dit op. In de andere hand hield hij zijn jatte warme dampende koffie. Hij sopte zijn brok en beet erin.

Toen knabbelde hij even, en spoelde het dan door met een zwelg koffie. Wij moesten telkens kijken hoe hij zulke dikke boterhammen kon doorbijten. Tante haalde voor ons, uit haar eiermande, een pak in wit papier en, gezeten op een treme van de kruiwagen, werd het opengemaakt.
Een geluk, want voor ons had tante meer normale sneetjes gesneden. Ze waren reeds gereed gemaakt en met smout gesmeerd, naar ze vertelde moest dat bij het patatten rapen, want zij hadden het ook zo gedaan als ze klein waren. Uit het melkkannetje schonk ze in dezelfde jatte elk zijn koffie uit, en dan was het van eens drinken en dan de jatte doorgeven. Tot het kanneken leeg was.
Rijtje voor rijtje, werden de patatten uitgedaan, en rijtje voor rijtje, werden ze opgeraapt. Maar het duurde een eeuwigheid, voelde ik aan mijn hon-ger, het was bijna noen, vooraleer de laatste aardappel van die soort eruit was, en in de zak belandde.
PhileD’ ander soort was voor binnen een veertien dagen, want ze stond nog veel te groen. Dan was het voor ons gelukkiglijk al school. Nu werden de zakken eerst gebonden en dan op de kruiwagen geladen. Twee zakken recht en enen erboven op, met zijn kop over het berd. Het dikke zeel dat er rondgeknoopt was, werd losgemaakt en een paar jonge veulens mochten trekken in de losse aarde, terwijl Phile zijn hangzeel rond het handvat nog aan ’t draaien was.
Op het smalle baantje moesten ze langzaam trekken. Want de man was ook niet meer van de jongste. Het wiel liet diepe voren na door ’t gewicht. Aan het bergsken – af, naar de straat, moesten de trekkers ophouden. Er werd eerst gekeken of er geen gerij afkwam, en dan werd de straat overgestoken, en nu trekken rechtdoor tot aan het kruispunt van de steenweg. Snel oversteken en dan recht naar het hekken, naast de woonst. Dat was al open en er kon doorgereden worden, recht naar de bolbaan. Tommy, den hond, was opgesloten in de serre. Er werden nog een paar ritjes gedaan en toen werden de patatten voorzichtig uit de zakken geschud en op de bolbaan opengespreid. Voor Phile mocht er nu een flinke druppel van af. Wij kregen een grote speculatiekoek met een jatteken koffie, met veel schapenmelk. Tante Zoë had het ‘noeneten’ al klaar en we konden direct beginnen. Na de soep waren het, ge kunt het nooit raden, het waren rode kooltjes met appelstukskens en saucissen. Had er nog geweest, we hadden nog meer gegeten, zo lekker dat het was.

 

 

DE HOEFSMID

Hoefijzer smedenAls we bij de tanten waren en tante Linneken moest eens op boodschap dan nam ze ons, met zijn tweeën of drieën, nogal eens mee. Ze kon het niet over haar hart krijgen ons met haar jongere zuster, Zoë, alleen te laten. Zo moest ze eens naar Moerbeke gaan bij een of ander familielid. En we waren weg, te voet, zoals toen, het kon niet anders. ’t Zou voor een helen namiddag zijn. Langs de Lange Kassei, die voor hun deur liep, trokken we op stap. Een van de eerste huizen, op zo een kilometer of drie, in Moerbeke, was de paardensmid Charel. En dat was altijd een rustplaats voor ons tante. ’t Was er ook café, ze ging binnen met de bazin een praatje doen, en wij mochten dan in de smidse rondneuzen. Dien dag schenen we veel geluk te hebben. Er kwam juist een boer binnen met zijn paard, dat dringend van nieuwe hoefijzers moest worden voorzien. Het was een ‘zokke’ (zachtaardig) van een beest en de kalmte zelf verklaarde de boer. Het werd rustig in zijn tremen gezet (een reeks balken die het dier moeten vasthouden tijdens het beslaan) en met lederen riemen vastgebonden. Charel ging er eens rond en trok enige keren aan zijn blaasbalg, zodat een flinke witte vlam uit de vuurhaard omhoogschoot. De achter poot van het beest werd op een balk vast gebonden en het slechte ijzer werd er met een grote tang afgetrokken, maar het ging niet goed. Het beest trampelde en aan zijn gezicht te zien deed dat pijn. Zijn neusgaten stonden open gesperd, en het schuim kwam op zijn lippen. Toen de smid nog eens goed trok, was het ijzer los en werd het op den hoop oud roest voor de smis gegooid. Aan de muur hingen een reeks hoefijzers klaar. En Charel koos de juiste maat uit, en paste het eens, en, met een lange zwarte tang, legde hij het in het vuur. We mochten ook eens aan den blaasbalg trekken. Het was leuk als hij het nu rode ijzer uit het vuur trok en op het aambeeld legde, De glinsterende gensters vlogen rond. Met een hamer klopte hij daar op een paar plaatsen op en paste het hete ijzer dan op de hoef van het dier. Een blauwe wolk en een gruwelijke stank van verbrand hoorn maakte alles onzichtbaar. Het paard hinnikte angstaanjagend en met een ruk trok het gekwelde dier, het riempje stuk, en gaf de verschrikte smid een slag van zijn nu vrije achterpoot, recht op de borst. Ge hoordet iets kraken. De rook ging weg, en daar zagen we de smid, ineengedeukt, zitten met zijn kop tegen de muur, hijgend naar een beetje lucht. Dr Van der SchuerenDe bazin moest iets gehoord hebben, en kwam kijken en, met de armen in de lucht, vloog ze in de keuken binnen, alleman alarmerend toeroepen:- “ Haast U, bel den dokteur.”. De dichtstbijzijnde telefoon was een paar huizen verder, en daar moest eerst nog wat uitleg verschaft worden, voor de dokter eindelijk kon bereikt worden. Gelukkig was Van der Schueren nog thuis,en hij liet zijn klanten zitten waar ze zaten, trok zijn leren jas aan, en vloog met zijn moto de lange kassei op, naar Moerbeke. De Pastoor, die daar een paar huizen verder woonde was er rap bij, en keek heel bezorgd. Ze hebben de sukkelaar, dan met een paar man, in de café, op een grote tafel neergelegd.
Het gloeiend ijzer was gelukkig niet op hem gevallen. ‘t Was alles wat we konden zien. Het paard, dat door het ramoelte (rumoer), zeer nerveus was geworden, werd door zijn boer vast genomen, en gewreven tot het weer een beetje gekalmeerd was. Toen heeft hij het losgemaakt en is er, met tranen in de ogen, mee naar huis getrokken. Al mompelend, en dat het zo een braaf beest was, en hoe dat hem zo iets kon overkomen. Een ijzer heeft het nooit meer gehad.
Met veel uitleg en veel gebaren, was heel de gebuurte daar bijeen, en werden veel traantjes gelaten en werd er veel de woordjes:” Had hij dit … en had hij dat…” gebruikt.
Charel heeft nog drie dagen naar zijn adem liggen snakken en is dan toch gecrepeerd. Van dan af heb ik een schrik opgedaan voor alle paarden, ook al is het een goede ‘Zokke’.

De Zoogmoeder

Als een pasgeboren kind geen moedermelk voldoende bekwam, werd er nogal rap overgeschakeld naar de ‘koemelk’, de eerste weken aangelengd met Vichy- water en samen gekookt. Dat vergde nogal een aanpassing van het klein ‘dutseke’ (kind). Maar veel beter voor het kind was de echte moedermelk van een zoogmoeder. Zo was het voor de kleinsten, Tuur, ook het geval. Iedere dag werd er door weer en wind achter de echte moedermelk gegaan. In een literfles met draaistopsel had ze haar kostbaar teveel getapt. En tevreden dat ze er iemand kon met helpen, was ze echt fier op haar werk. In het begin was het een grote hoeveelheid, maar na enkele weken minderde het. Totdat er, na een samenkomst, van de twee moeders een eind aan kwam, en het kind nu gerust kon overschakelen naar de gewone melk, en al eens iets anders kon verwerken.
Mama had er echt verdriet en schaamte in, maar het moest. Meetje Lo, zoals wij ze noemden, woonde in de Kleine Steenstraat en had een kind van ongeveer dezelfden ouderdom.
Ze had nogal een balkon, en geriefde daarmee haren kleinen, maar had dan nog veel te veel. Zo vulden de twee vrouwen elkaar aan. En telkens als meetje Lo later nog bij ons kwam,  werd er nog gesproken van den tijd van toen. Haren jongen was een vernepeling als hij bij den troep ging. Den enigen was hij, die niet kloeg over het eten van bij het leger. Hij was als jongeling binnen gegaan, en is als man afgezwaaid. Hij is veel later in den fosse (de koolmijnen) omgekomen.

 

Kousen stoppen

Een van de vervelendste werkjes, die een moeder moest doen, was het ‘kousen stoppen’. Nadat de kousen gebreid werden, moesten ze, reeds vlug na een intensief gebruik door de rakkers, hersteld worden.
Hier of daar was er een teen doorgekropen. ’t Ergst vanal was, dat dan de rakker in dit gat met zijn vingers had zitten draaien en keren, zodat dit gat geen gatje meer was maar een groot gat. Een geluk, geen van ons heeft zweetvoeten.
Na zijn wasbeurt kregen de kousen allemaal hun plaats in de kousen-mand naast de schouw. Op een namiddag raapte mama dan al haar courage bijeen, schoof haar klein kerkstoeltje voor het venster,  zette haar voeten op het bankske en begon dit vervelende karwei. Eerst werden ze gesorteerd, kous bij kous, en elk aan een inspectie onderworpen. Niets, dan werden ze samengetrokken en apart gelegd. Was er een gaatje in, dan werd dit hersteld. Omdat ze de kousen zelf breidde, had ze wel voldoende overschot, om deze met dezelfde wol te herstellen. Eerst werd het gat in de lengte overbrugd in evenwijdige banen,met een naald zonder scherpe punt, en dan kruiselings, met op en neer steken, het gat gedicht. Viel het gat in het zichtbaar deel dan werd er gemaasd, zodat zelfs een keurder het niet meer vond. Maar dat vroeg meer tijd. Er bleven soms een paar over, die niet meer te herstellen waren, wel die dienden dan maar als poetslap, of om de stoof op te blinken vooraleer in de voddenzak te verdwijnen. “Profijtig zijn is ’t huishouden!”, was haar devies.
BreienKousen breien was een veel plezantere bezigheid, en dat kon gebeuren, als de tantes eens overkwamen, dat ze daar zaten te breien met hun drieën, dat ge alleen het getik van de naalden hoordet. De tassen warme koffie werden langzaam koud. En de koekjesdoos werd leger en leger. Elke keer dat ze moesten veranderen van naald werd eens aan de zoetigheid geknabbeld en dan was het weer van tikke, tikke, tik.
Dan plotseling was er dan één die de stilte doorbrak met een –“ Apropos, wist ge dat …”- en dan was het gesprek weer op gang. Tot het tijd werd voor de schoolgasten. Of dat de tanten eens op de horloge keken en er dan een schreeuw liet horen:- “ Wat, is het al zo laat “ dan werd er haastig afscheid genomen en verdwenen ze rechtdoor de trappen van de Oudenberg op.

 

Krieken

Krieken en ganzen

Krieken op jeneverZoals in ieder gezin, werden  er ook elk jaar een paar flessen met Noorderkrieken op jenever gevuld. In de stenen kruik, waar vroeger nog echten jenever werd in gevuld, werden enige klontjes, zorgvuldig in vieren gebroken suiker,  gedaan, met een flinke scheut alcohol  en dan eens goed geschud om alles te laten smelten. De verse krieken werden flink gewassen en met pit en al in de kruik gedaan. Papa had van bij den apotheker de echten zuiveren alcohol meegebracht, en die met gedistilleerd water in de gepaste verhouding gemengd. Alles werd nog eens goed geschud en dan op de krieken gegoten. Het stopsel werd erop gedaan en in de kelder op een hank gezet. Het kon er al beginnen met ‘trekken’ (=smaak geven). Na enkele weken, was den facteur het eerste proefkonijn. Hij mocht de drank op zijn smaak proeven en, naar zijn oordeel,  mocht er dan nog wat suiker bij, of niet. En, ’t mag gezegd worden, hij was een echte fijnproever. Want hij maakte hem ook zo. René had liefst een druppel met een krieksken erbij. En daar kon hij dan blijven op chieken, tot hij buiten de pit moest uitspuwen. Papa of mama lustten wel geen alcohol, maar zo een krieksken versmaadden ze niet. En die moest er soms met een fijne breinaald uitgevist worden omdat ze zo dik waren, dat ze door den hals van de fles niet konden.
Bij de tanten werd ook krieken op jenever gemaakt. Maar, in de plaats van een fles, was het daar een glazen bokaal met een grote opening, en afgesloten met een glazen stopsel, zoals deze waar bij Lodie Ronimus de snoepjes in bewaard werden. Was het om de accijnzen te verschalken, hij stond dan ook open en bloot in de kast naast de kaasstolp en de confituurpot, ze in gedachten latend dat het krieken op azijn waren. De krieken waren veel gemakkelijker uit te scheppen, en dat deden ze met een kleine sauslepel. Zo hadden ze direct een druppelglas vol met drank en een lekkere bes erbij.

Maar aan alles kwam een einde, ook aan de jenever, en restten alleen nog de krieken. Het was zonde, om die  goede krieken weg te doen. Er werd dan maar weer wat alcohol aangevuld. Maar ge kunt niet blijven aanvullen,  want de krieken gaven geen smaak meer af, en geleken meer op rozijnen. Zelfs mama lustte ze niet meer. Ze werden dan maar buiten aan de kippen en ganzen gegeven. De kippen lieten het links liggen, maar de ganzen lepelden ze dan maar allemaal in hun eentje op.
Een weinig later was het een echt theater. De ganzen stonden te dansen, met hun vleugels te zwaaien en hun kop te wiegen. Ze waren echt crimineel zat. En de show, waarbij een Russisch ballet een klein biertje was, heeft nogal een tijdje geduurd. We hebben zo zitten lachen, bij het aanzien van hun capriolen van vallen en opstaan, dat onzen buik er  zeer van deed. Dien avond zijn ze niet in hun kot gaan slapen, maar lagen ze, als slappe handdoeken,  volledig buiten westen, op de pelouse. Met hun vleugels wijd open en bliezen en taterden  tot ze in een diepe slaap lagen, zich van niets meer bewust voelend.
Maar het was lekker geweest! Een geluk dat de schapen er niet bij waren, die zaten achter het hekken schaapachtig toe te kijken.
’s Anderdaags zijn ze, half nuchter, nog komen zoeken, of ze soms niet nog een krieksken vonden.
De volgende keer zijn de krieken, met het groen van de peloese, op de mesthoop beland.  Mama kon het niet verdragen, dat die beestjes nog eens een ‘peer’ op hadden (=dronken werden).

Krieken op azijn en peertjes

Krieken werden op meerdere manieren klaargemaakt, meest van al werd er confituur mee gemaakt. Maar een andere manier was ‘krieken op azijn’, om er de winter door van te genieten. Ditmaal, in grote haringbokalen, werden eerst kruidnagel en meerdere soorten zaadjes op den bodem gespreid. Daar volgden de dikke, niet ontpitte, krieken op, tot aan de rand. Hier werden de Schaarbeekse krieken voor verkozen. Ze waren niet zo straf van smaak,  en er was een beetje meer vlees aan. Koud vlees met kriekenDe azijn werd met een hoeveelheid suiker opgelost en dan samen gekookt tot het een dik papje werd. ‘Heetgeweg ‘ (zeer heet) werd dat over de krieken gegoten, en dan, met beenhouwerspapier met een koordje, afgedekt. Na een paar dagen, was het gegeerd bij een overschot van koud vlees of boulie (soepvlees).
De peren werden geschild, en in vier gedeeld, van hun klokhuis ontdaan, en dan op een zacht vuurtje, in rode wijnazijn zacht gekookt. Daar werd de suiker aan toegevoegd en samen nog eens even tot koken gebracht. Een flinke greep suiker en een halve citroen werd daar langzaam bijgevoegd, en telkens werd er eerst eens geproefd. Dat scheelde volgens de soorten peren. De Jefkensperen waren daarvoor het meest geschikt, maar we hadden nog andere soorten, die een veel fijnere smaak gaven.
Mama heeft ook enkele keren geprobeerd, met op die manier ook pruimen op te leggen, maar het is haar niet goed gelukt ofwel waren de pruimen tot moes gekookt, en werd het dan maar dezelfden dag met vleesballekens ’s middags op tafel gebracht, ofwel stond er na een paar dagen een wit schimmel op. Die belandden dan ook bij de kippen en de ganzen. De volgende jaren werden ze gedroogd zoals we met de appelen al jaren deden.
Nog iets dat goed was bij koud vlees waren ajuintjes en komkommertjes.
Maar die belandden in een mengsel van azijn en suiker in de gepaste verhouding, samen met de kruiden werd dit even opgekookt en klaar was het.

Boteren of karnen

BoterenElk jaar, in den uitkomen, hadden de twee schapen gelammerd en dan was er een overproductie van schapenmelk. Alles werd benut om dit kostbaar product zo rendabel mogelijk aan te wenden. Maar het teveel werd dan opgevangen door het te boteren. De melk van enkele dagen werd dan verzameld in een grote stenen test ( tobben). Op de grote opening bovenaan had papa een houten sluitend deksel gemaakt, dat er met een systeem van hefbomen stevig op vastzat. In het midden was een opening, waar de stok van de menger doorstak. Aan die stok was vanonder een ronde plak waar grote openingen in waren. In de melk werd zuursel gedaan om ze te laten stremmen en dan begon het langdurig klutsen door het op en neer bewegen van de mengstok. Omdat de melk niet door de opening zou spatten, werd daar een soort trechtertje gemaakt die ze terug in het vat leidde. Na lang kloppen (ongeveer een half uur) werden er dan de klontjes boter afgevist met een stramien en in een kom met koud water gelegd. Nog een paar minuten later terug afscheppen en het zware werk van klutsen was voorbij.

Wat er nu nog in de tobben bleef was botermelk. De boter werd zogezegd gewassen in koud water en samengeperst tot een klomp. Ze smaakte zoals gewone boerenboter van koemelk. Mama deed er telkens toch een beetje zout bij, want anders werd de boter snel ranzig, omdat ze dat niet zo goed konden uitspoelen. Dat lustte niemand op zijn boterham. Van de botermelk of karnemelk, zoals ge wilt, werd er een groot deel dezelfden avond pap gemaakt met stukjes appel of gedroogde appels, met suikersiroop.
Als er dan nog over was, kregen de schapen het terug met een greep zemels erop, en dat hadden ze graag.

Zeppelin

Op een vakantiedag, ik weet niet meer in welk jaar, waren we rustig aan het spelen, toen plots het groot alarm afging: de ganzen kwamen al blazen en met veel vleugelgezwaai tot tegen de tralie aangevlogen. Pie probeerde zelfs op te vliegen van op den talud en de eenden kwamen ook luid taterend aangevlogen. De kiekens met den haan voorop trokken naar de stal toe. Onzen Fanny was luid en vreemd aan het blaffen en allen keken ze naar omhoog en wat zagen we? Zeppelin

Hoog boven de dikke linde zweefde een vreemd ding, een grote sigaar, één zoals papa er alleen maar rookte als er iemand op bezoek was. Ook papa liet zijn werk staan en met mama stonden we te kijken naar de eerste en ook laatste Zeppelin die ooit over onze streek is gevlogen. Een dof geronk kwam uit de twee motoren en het luchtschip vloog statig rechtdoor van over den berg naar de stad. Daar maakte het een groten draai en langzaam keerde het op zijn stappen weer alsof het zich vergist had. Mama vloog naar den telefoon, maar het duurde wel een heel tijdje voor ze verbinding kreeg. Daar waren ze ook naar dit fenomeen aan het kijken in de centrale. Uiteindelijk kon ze haar boodschap dan toch doorgeven, maar de dikke vogel was dan weer gaan vliegen als ze buitenkwam.
Papa gaf ons de uitleg over hoe dat in zijn werk zat dat zo iets kon vliegen. ‘s Anderdaags stond er in de gazet een lang artikel over dit gebeuren.

 

Auto

Papa heeft het altijd goed gedaan met dokter Van der Schueren. Deze had als één van de eersten een auto in de stad. Maar op een keer zei hij tegen papa : -“ Wel , Jan,  moet ge nen auto hebben, de mijnen wordt te klein voor mijn huishouden, en zijn huishouden waren  allemaal meiskens. De koop werd besloten en zo geraakte papa aan zijn eersten auto. Citroen 1924Het was een Citroën model 1924, een vier cilinder, decapotable. Hij zoop nafta,  maar die was in die tijd nog goedkoop.
Hij had, geloof ik, al een demareur, wat een groot voordeel was . Hij reed nog goed en kon zelfs 70 km/u halen,  maar als ge op de kassei reedt,  moest ge uw oren stoppen van het lawaai. De eerste rit, die we daarmee gemaakt hebben, was naar Zandbergen.
Het was in de tijd dat de appels rijp waren, zo  had hij dan ook een paar zakken meegenomen. Hij kende de weg zeer goed, want hij deed hem veel met zijnen moto. Maar toen hij in Grimminge op de baan naast het kasteel reed,  is hij op een moment gestopt, en is uitgestapt om te kijken of er soms geen band slap was. Maar nee er ontbrak niets. Hij is dan maar verder gereden. Ze stond in ons geheugen als de slechtste baan gekenmerkt.

Het vuurtje in de auto

Papa heeft veel genieten gehad van dat karreken. Hij had een klein schildersezelken gemaakt en de linkervoorzetel eruit genomen en daar kon hij,  van achter dan, zijn schilderijen maken.  Later heeft hij er zelfs een klein vuurtje in gezet. Dat was aangenamer in de winter, want toen was er nog geen verwarming in de auto’s.
Over een naftevuurtje had hij een systeem gezet, dat alle warmte recupereerde en met een ijzeren schouwke door het dak de vuile lucht afvoerde. Als hij dan op den buiten aan het schilderen was, kwamen de boerkens en de kinderen kijken, naar die schilder vanonder den Oudenberg, met een stoofken in zijnen auto.  Maar hij heeft daardoor veel prachtige winterlandschappen kunnen maken in een warme, zij het maar kleine, werkruimte.

 

Mama

Na de geboorte van ons Tuurken, was er een pauze in de uitbreiding van het gezin. De ontplooiing van het werk van mijn papa was voltooid,  en nu,  eindelijk,  konden de vruchten geplukt worden. Er werd een andere auto gekocht,  waar een speciale carrosserie werd opgebouwd, die voldeed aan de vereiste om als rijdend atelier te dienen.
Tot er een tijd kwam, dat we af en toe een verpleegster op het erf zagen verschijnen. Mama kondigde ons dan met een blij gezicht, de op komst zijnde geboorte aan van een broertje of, wie weet, een zusje aan.
Het was voor haar een moeilijke periode en meermaals hebben we haar betrapt, dat ze moe was, iets wat voordien nooit gebeurd was. Het was een zware periode, waar het volle gewicht van het grote gezin op haar schouders drukte.
Rond het Paasverlof  werd het druk bij ons. De tanten kwamen veel over de vloer en ontlastten zoveel ze konden het werk van hun lieveling. Immer heb ik hen altijd horen spreken van ‘ons Klara’ ,  de anderen was  gewoon Gaston of Albert.
De rieten wieg stond reeds weken klaar in de slaapkamer. Wachtend op?
Op een dag stond tante Linneken aan ons bed, om ons wakker te maken en hoorden we in den achtergrond het zwakke gekrijs van een baby.
“ ’t Is weer een jongen “ zeiden  ze mistroostig. Pol die reeds aangesproken werd, mocht peter worden.
Alles verliep normaal, “te rustig” zou men zeggen.

Bij  bompapa van Geraardsbergen,  waren ze met vier kinderen. Alleen bompapa was gehuwd.  Toen plots een van zijn oudere zusters het in haar kop stak om met een Hollander te trouwen  en ze reeds kort nadien een kind hadden, trokken ze naar zijn heimat in Holland. De families vervreemdden volledig van elkaar. Alleen mijn mama had nog enige relaties met hen, omdat Artuur ongeveer haar ouderdom had. Na jaren wou hij de familie en vooral mijn mama eens terug zien. In hun briefwisseling werden dan ook datums genoteerd.  Toeval wou, dat die vielen rond de periode dat onzen Leo geboren is. Mama was reeds goed hersteld van de bevalling maar was toch nog zwak en verbleef nog op haar slaapkamer. Toen ze samen met papa het bezoek verwachtten, wou ze nog vlug een mooier zijden slaapkleed aantrekken. Het was toch nog maar mei.
Gewoonte getrouw, gingen we elken avond in de meimaand, een weesgegroetje doen in de kapel.

Het bezoek kwam, en mama wou misschien meer doen dan wat ze kon, en bleef te lang op uit haar warme bed. Toen Artuur weg was, overvielen haar koude rillingen, en kon zich niet verwarmen. ‘s Avonds begon het met een kuchje, dit verergerde. Nonkel Gaston, die toen reeds jaren geneesheer was, werd er bijgeroepen. Hij onderzocht haar. En zwijgzaam als hij was, zei hij droog tegen papa –“ ik zou er eens een andere dokter bij halen.” Dokter De Bruyn uit de Wijngaardstraat kwam onmiddellijk, en samen hebben ze dan staan beraadslagen op de gang naast de slaapkamer. Ze haalden er papa bij met de boodschap :” Een pneumonie,  ’t is gelukkig maar aan een long. “ – Nonkel Gaston is die dag nog eens geweest.
Bij ons bezoek aan de kapel, werden onze gebeden reeds noodkreten,   -“Toe Lieve Vrouwke help haar, ze is toch ons mama.”
‘s Anderdaags vroeg keek nonkel Gaston  zeer bezorgd en papa zag er maar bleekskens uit.
Hij belde beneden naar zijn collega de Bruyn, ook die kwam direct en het verdikt luidde:-“  Dubbel pneumonie!  Ernstig,  zeer ernstig. Laat ons hopen en bidden dat het niet erger wordt.”  Alle medicamenten waar ze toen over beschikten werden uitgetest,  geen resultaat.

Bidden hebben we gedaan , lezen en de relieken gekust, maar hopeloos, het verslechterde.
Elken dag kwamen de twee dokters en telkens werden ze allen bleker, als ze hun bevindingen aan papa bekend maakten.
Machinaal gingen we naar school,  de geesten waren verstomd, geen enkel les kon ons nog interesseren.  Onze gedachten waren thuis bij mama.
Bij het thuiskomen voor het middagmaal was alles stil, geen uitbundig kindergejoel. We vlogen stil naar boven en zachtjes tikkend op de deur slopen we binnen en angstig keken we naar dat grote bed. Als mama lag te slapen deden we voorzichtig alles weer dicht tot we dan binnen hoorden stamelen “Ja, ik ben wakker”. En dan verscheen voor het eerst een schijn van een glimlach op ons gelaat. God, ze is er nog, ons mama. En vluchtig keken we naar de wieg waar het tengere wezentje rustig lag te slapen.
We gingen als schapen naar het college, deden wat we moesten, maar deden  niets dan bidden, en hopen op een mirakel. God waarom wij ? Waarom ons mama  ?

Het ergst wat een moeder kan tegenkomen is, dat haar kind van haar wordt weggenomen, omdat zij er niet meer kan voor zorgen. Bij tante Marie is het schaapken dan gekweekt.

Haar edele gelaat zag altijd maar vals rood. Ze haalde telkens moeilijker en moeilijker haar adem. Lieve Vrouwke, help haar toch. Terug naar beneden en vlug  de lange trappen op naar de kapel om onze smeekbeden te herhalen:- “Lieve vrouwke, help mijn mama ! “ , en dan volgde het gestamel van een  weesgegroetje, help haar …
De ogen werden troebel en de lippen trilden, ik beefde op mijn benen, hemel, ik moest mij neerzetten op een kerkstoeltje. Haalde mijn zakdoek uit, en weggedoken veegde ik mijn tranen weg. Ik ben de kapel uitgevlucht en naar huis gelopen, de trappen af,  biddend : -“ Help haar , help mijn mama.”

Toen we ’s avond na het eten, in stilte, de trappen opklommen naar boven, was alles stil. Voorzichtig klopten we op de deur en kwam papa open doen. Zijn betraande ogen en zijn bleek gelaat bedrukte ons,  we gingen aan de kant van  het grote bed staan, waar we vroeger met zoveel vreugde hadden in gedanst  en keken naar ons mama. Troebel verscheen haar gelaat door onze tranende ogen, en we moesten ons afwenden. We hebben haar dagelijks kruisken gekregen, met de woorden:- “God zegene u en beware u.”  Maar God moest dat nu niet doen, hij moest haar helpen, en Moederke Maria en al de heiligen uit den hemel samen.
Maar ’t hielp niets. Had ik dan nog niet genoeg gebeden ? Wat niet goed gedaan ? Alles spookte door mijn kop.  Mama, Lieve Vrouwke,  toe,  en dan volgden mijn ogen de richting van den hemel.
’t Waren donkere dagen, geen zon meer te zien, altijd maar grauw weer. ’t Was of alles met ons meeleefde.

Op een avond werden we allen samen rond haar bed geschaard. Papa rechts, met de drie oudsten, en tante Gusta en tante Marie links, met de anderen. Mama lag halfrecht gesteund door dikke witte kussens, die papa menig maal herschikte,  en keek ons diep aan met haar gloeiend gezicht. Happend naar een beetje lucht sprak ze duidelijk en kranig tot ons: “Mijn kinderen, gij zijt de oudsten, gij moet zorgen voor de kleineren,” – en dan naar de kleineren, zei ze –“ Blijf bij uwen papa, en zorg voor elkaar.” – Zacht werden we tot tegen haar gezicht geheven en dan volgde de kus. Haar gezicht gloeide van de koorts,  haar hete adem kwam stotend uit haar mond, zelfs haar ogen traanden. Ze heeft nog in onzen arm genepen en, glimlachend nog geknikt.  ’t Was het laatste beeld dat ik van haar heb.
We werden voorzichtig en geruisloos de kamer uit geleid, elk naar zijn bed. Geen woord nog werd gerept.
’t Was stil.
Akelig stil in huis.

In mijn bed heb ik liggen bidden, ineengetrokken, bescherming zoekend , en geen vindend.
Heer, Moederke Maria of Lieve Vrouwke van de Oudenberg, bid voor haar.
‘k Heb geweend dien nacht, gesnotterd,  en ‘k heb gevloekt, dat al die slechte mensen mochten blijven en zij, die voor ons een heilige was,   niet eens kon geholpen worden. Maar… ook de natuur eist haar deel …en eindelijk overmande de slaap ons tengere lichaam.

Toen tante ons de volgende morgen vroeg kwam wakker schudden,  zei ze: -“ Uw mama is …” en verder geraakte ze niet.  Ze viel met haar gezicht in onze dekens en heeft liggen wenen , als een kind.
Toen besefte ik:   Ik , ik had geen mama meer…
Dit was voor mij een ommekeer.
Ik,  ik had geen mama meer.
Mama ! en ik, ik weende weer…

Hier brak bruusk mijn jeugd…

Einde.

Afwassen

Toen we nog heel klein waren werd de afwas reeds niet meer in de arduinen afwasbak gedaan, maar in een emaillen teil.
AfwassenDe vuil jatten en teljoren werden telkens op het kastje naast de afwassteen neergezet op stapelkens. Daarnaast stonden de potten en de pannen. Alles werd opeen gezet om plaats te maken voor het bassinsken.
Het warm water kwam van de moor op de stoof. Daar werd eerst enkele brokken soda bijgedaan, uit het bakje onder de steen, om te smelten in het hete water, en dan werd er koud water bijgedaan tot ge er uw vinger kon in houden. Naarmate de afwas vorderde werd het water kouder zodat er soms warm moest bijgedaan worden. Er werd meerdere malen per dag afgewassen. Afspoelen was er in den beginne niet bij. Maar later kwam er een tweede teil bij met lauw water. De immer natte schoteldoek werd eerst uitgewrongen. Het werk kon beginnen.
Er was een strenge volgorde: eerst werd het glaswerk gewassen en gespoeld, dan volgde het gleiswerk, de borden en de tassen, nu kwamen lepels vorken en messen op hun beurt, waarna de aluminiummen potten en zware pannen de laatste waren.
Alles werd op een rek gezet om af te druipen. De keukenhanddoeken hingen aan een haakje van de hank. Echte lijnwaden handdoeken: wit met rode vierkantjes. Op den tip was een lus om op te hangen.
De oudsten mochten dan afdrogen, en de volgende wegzetten in het onderste deel van de keukenkast. De potten kuiste mama zelf af met de schoteldoek en ze zette ze direct op hun plaats, boven haar kop, op de hanken.

Elke dag kuisen

DweilenMet de stofvod werd regelmatig, alle dagen, rondgegaan. Een oud hemdeken of een ander stuk flanel werd als stofvod gebruikt. In de klein keuken werd er tot zo hoog als mama kon, alles eens overwreven. De hanken, met al hun potten en pannen, dat was voor de zaterdag, die de kuisdag was.
Elke voormiddag, als de gastjes naar school waren, of, als ze nog sliepen in de vakantie, werd er met de bezem eens rondgegaan. Als het regende, of geregend had, kwam de dweil aan de beurt. In een emmer warm water werd er een ‘klot’ bruine zeep gemengd. Daar werd de witte dikke dweil, met een tricolore streep op, in gedompeld en licht uitgewrongen. Over de ganse vloer werd er eens gewreven, maar op de meest vuile plaatsen bleef ze maar wrijven, tot alles opgelost was. In de anderen emmer stond koud water met een ietwat oudere dweil. Die werd opgevist en half nat over een versleten borstel gegooid en kreeg de vloer een tweede beurt. Nu werd de doek goed uitgespoeld en goed uitgewrongen en kreeg de vloer zijn eindafwerking met de dweil in de hand om overal goed aan te kunnen. De vloeren in de keukens waren van ceramiek en gemakkelijk te onderhouden. Maar deze in het washuis was van blauwe gebakken steen en moest wel een paar keren meer gekuist worden. Hij was ook deze die het meeste vuil te verwerken kreeg.
Onze Fanny had er genoegen in een paar keren per uur binnen en buiten te lopen. Als er een kip te dicht tegen zijn tralie kwam, of het nu regende of niet, hij moest zijn plicht doen en ze wegjagen. Dan kwam hij binnen en met een flinke schudding trachtte hij zich droog te maken, daarna kwam hij bij mama om hem dan met een handdoek te laten droog wrijven. Dat kon hij zo wel enige keren doen totdat de deur eindelijk dicht in het slot ging. De katten kozen dan de serre voor hun uitstapje. Want ze waren bang van water, en als er dan toch een druppel op hen gevallen was, konden ze uren zitten likken en wrijven op hun vaste plaats onder de druivelaar op een toebakmat.(verpakking van vreemde tabak.)
Naar het schijnt groeit men goed van water, want als het regende was het toch zoveel plezanter om buiten te spelen of onder de trap. In de serre was het immers altijd van : “Pas op voor dit” of “Pas op voor dat”. En als ge met zoveel zijt, is er altijd één die iets mispeutert. Bij regenweer zijn alle kinderen immers nerveuzer.