Elke dag kuisen

DweilenMet de stofvod werd regelmatig, alle dagen, rondgegaan. Een oud hemdeken of een ander stuk flanel werd als stofvod gebruikt. In de klein keuken werd er tot zo hoog als mama kon, alles eens overwreven. De hanken, met al hun potten en pannen, dat was voor de zaterdag, die de kuisdag was.
Elke voormiddag, als de gastjes naar school waren, of, als ze nog sliepen in de vakantie, werd er met de bezem eens rondgegaan. Als het regende, of geregend had, kwam de dweil aan de beurt. In een emmer warm water werd er een ‘klot’ bruine zeep gemengd. Daar werd de witte dikke dweil, met een tricolore streep op, in gedompeld en licht uitgewrongen. Over de ganse vloer werd er eens gewreven, maar op de meest vuile plaatsen bleef ze maar wrijven, tot alles opgelost was. In de anderen emmer stond koud water met een ietwat oudere dweil. Die werd opgevist en half nat over een versleten borstel gegooid en kreeg de vloer een tweede beurt. Nu werd de doek goed uitgespoeld en goed uitgewrongen en kreeg de vloer zijn eindafwerking met de dweil in de hand om overal goed aan te kunnen. De vloeren in de keukens waren van ceramiek en gemakkelijk te onderhouden. Maar deze in het washuis was van blauwe gebakken steen en moest wel een paar keren meer gekuist worden. Hij was ook deze die het meeste vuil te verwerken kreeg.
Onze Fanny had er genoegen in een paar keren per uur binnen en buiten te lopen. Als er een kip te dicht tegen zijn tralie kwam, of het nu regende of niet, hij moest zijn plicht doen en ze wegjagen. Dan kwam hij binnen en met een flinke schudding trachtte hij zich droog te maken, daarna kwam hij bij mama om hem dan met een handdoek te laten droog wrijven. Dat kon hij zo wel enige keren doen totdat de deur eindelijk dicht in het slot ging. De katten kozen dan de serre voor hun uitstapje. Want ze waren bang van water, en als er dan toch een druppel op hen gevallen was, konden ze uren zitten likken en wrijven op hun vaste plaats onder de druivelaar op een toebakmat.(verpakking van vreemde tabak.)
Naar het schijnt groeit men goed van water, want als het regende was het toch zoveel plezanter om buiten te spelen of onder de trap. In de serre was het immers altijd van : “Pas op voor dit” of “Pas op voor dat”. En als ge met zoveel zijt, is er altijd één die iets mispeutert. Bij regenweer zijn alle kinderen immers nerveuzer.