De verdere avond in de zomer

Slapen in de zetelToen we nog heel klein waren, eindigde onzen zwaren dag hier, na het eten. Nogal dikwijls werden we dan uit de zetel geplukt, en half slapend en grommend van ons kleren ontdaan. Het hemd werd van over de kop gestroopt , en dan met veel moeite, werden de verlamde armen in den tabbaard gestoken, en suf weg, naar boven gedragen. Eens we het koude bed genaakten (=voelden), waren we op slag weer klaar wakker, en dan was er toch altijd enen, die naar een verhaaltje zaagde. Maar zelden is het verhaaltje af geraakt, want ze sliepen allemaal. Soms lag er enen luid aan zijnen duim te loederen. De kleinsten moesten nog hun tut hebben of één of ander stuk van een ‘zjoele’ (dat kon een beertje zijn, of simpelweg een handdoek, maar het moest ‘die’ bepaalde zijn). Het licht werd op minimum gezet en mama verdween geruisloos naar beneden.
Maar later, als we ons al groot waanden, maakten we onderscheid tussen de groten en de kleinen. De groten mochten iets langer op blijven, tot het acht uur was! Dat leerden we op de school, als de wijzers  zó en zó stonden. En als het uur daar was, moest er toch altijd enen nog eens gaan pissen, een anderen had nog dorst of honger. Alle strootjes werden uit het dak gehaald, om toch maar een paar minuten langer te kunnen op blijven.
KaartenWat we dan eigenlijk deden?  Wat lummelen in de zetel. Als er iemand op het idee kwam van kaarten, dan kon het soms weken lang, elken avond zijn, dat de kaarten bovengehaald werden. De kleine tafel werd geruimd en onder de lamp geschoven voor de stoof. Ook kwam het damspel eens uit de kast, maar dat was niet zo gemakkelijk. Ganzenspel dat was voor de kleineren. Dan werd er gezeurd en bedrogen, tot er ruzie van kwam. Onverbiddelijk werden we naar ons bed gestuurd.
Als het erg over zijn hout ging werd er wel eens een oorveeg uitgedeeld, en dan was er muziek tot boven, met soms nog eens een uitschieter van :–”’t Was hij die begonnen was!” en weer kwam de huilbui in een hoger toontje. KaartenhuisjeMaar ’t zandmanneken was eindelijk daar, en, na nog wat snikken, viel alles stil. Tot de wekker afliep, om drie uur?, want een olijkerd had dat gedaan, hij moest een plasje maken uit voorzorg. Dan deed de ganse groep dat dan ook maar. Dat er dan ook eens een beetje naast was, hoeft niet te verwonderen. Allen kropen dan terug in hun warm nestje, de benen opgetrokken, en de dekens over de kop.

Avond in de winter

Als het regende en de regen tegen de vensters gutste dat het er in beekjes afliep, was het bangelijk, maar als het onweerde was het gruwelijk, daar op de flank van den berg. Onophoudend rukte en beukte de wind voelbaar aan het stoere huis. Ik herinner me nog goed: er was onweer op komst. De zwarte wolken dreven van over den berg en bleven schijnbaar ronddraaien, boven de reusachtige bomen in den hof. Er kwam een wind opzetten, die rukte en sleurde aan alles, om te zien of het vast zat. Bij zo een weer sloot papa wijselijk de blaffeturen. Maar toen hij onze blaffetuur wou sluiten, kwam zo een rukwind aanzetten, dat het raam het begaf en met een hoop steengruis tot tegen ons bed terechtkwam. Ons bed stond er op een paar meter vandaan. Hij was gelukkig op zij kunnen springen. In een kleine rustperiode, tussen de razende stoten door, heeft hij de blaffeturen dan toch snel kunnen sluiten, om zo groter onheil te voorkomen. Die nacht zijn we in de logeerkamer op de mansarde gaan slapen. Maar daar was geen draperie in het dakvenster en werden we letterlijk verblind door de snel opeenvolgende bliksemschichten. De hevige donderslagen rammelden het ganse huis door elkaar. Met de dekens over de kop zijn we dan toch, oververmoeid, in slaap gevallen .

 

Mandenmaker

E-mailAfdrukkenPDF

Eén van de beroepen dat ons als kind heeft beziggehouden was de mandenmaker. Toen we nog bij zuster Himelda in de kleuterklas waren werden we geconfronteerd met vlechten. We hebben dat dan ook thuis geprobeerd met kleine dunne twijgjes maar onze handen waren nog niet zo geoefend en het liep meestal faliekant af zodat ons vlechtwerk in de stoof belandde.
MandenmakerOp de marktdag, de maandag, want er was ook nog een marktdag voor vis en kaas op vrijdag, stond er altijd een kraam juist aan de trappen van het stadhuis. ’t Was een groot kraam, en het paardje dat de karre hierheen trok stond den helen voormiddag achter het kraam. Af en toe stampte het ne keer op de kassei en voortdurend zwiepte het met zijn lange staart de vliegen weg. De ‘mannemaker’ liep bij het begin van den markt, voordat hij zijn kraam opzette, gauw ne keer tot aan den marbol en schepte er een emmerke water uit en zette die in een hoeksken tegen de muur, zodat het niet kon omstoten. In een anderen emmer lag een handvol zemelen. Maar dat duurde niet lang. Het was uitgespannen en met zijn zeel vastgemaakt aan één van de ijzeren ringen van de muur.
Zijn kraam bestond uit enkele wasmanden: een paar grote ronde en ovale, zelfs vierkantige met daarin twee of drie kleinere. Ze waren van schoongebleekte wijmen gevlochten. Ze hingen aan de dwarslat van den hemel die het kraam overspande. Aan een andere kant hingen de mattenkloppers met tientallen. Dat was een hoek die we liever negeerden, want hij werd niet alleen voor de matten gebruikt, ook ons achterwerk kende het.
Op een klein tafelken van een paar schraagskens met een paar planken stonden de eiermandekens. Aan de kant stonden de duivenkeven. Daar waren er verschillende groottes, er waren er zelfs waar een rood biesje doorliep. Naast de goedkopere wijmen duivenmanden waren er die gemaakt waren van ‘pietriet‘ en weet gij welke het meest verkocht werden? Wel de duurdere, want die beestjes moesten goed gesoigneerd worden. Ze werden gekeurd van binnen en van buiten, er mocht niets aan ontbreken, en er mocht zelfs geen splinter aan te zien zijn.

Mandenmaker

Ne keer dat de markt begonnen was kwamen reeds verschillende vrouwen hun keuze doen. Er was er één en die wou een vierkanten wasmande maar ze mocht maar zestig centimeter breed zijn en zeventig lang want anders kon ze niet tussen de kast in de badkamer en op dat laatste woord drukte ze zo hard, dat de verkoper antwoordde: “ Ja , madammeken heeft een badkamer, ik ook, en ik heb zelfs nen gegalvaniseerde bassin, maar ‘k heb nog geen water.” Iedereen moest er om lachen. Hij beloofde haar dat ze tegen ’t einde van de markt een wasmande zou hebben. Hij ging in zijn treemkarre (tweewielkar getrokken met 2 tremen (berries)) zien of hij genoeg fijne witte wijmen mee had en zette zich achteraan in zijn kraam direct aan den arbeid. Zijn vrouw moest het nu maar alleen doen.
Op een laag kerkstoelken zette hij zich neer en begon er aan. Een paar twijgen er dan een paar in de anderen zin en zo op één twee drie had hij een bodem dan nam hij eens zijn meter en plooide hij alle takjes omhoog. Hoe dat hij die rand gevormd had weten we niet maar ’t duurde maar ne pink en nu was hij aan het vlechten één op en één neer. Aan de hoek had hij een dikkere tak bijgestoken en dan ging het weer op en neer. Men zag het groeien. Af en toe grabbelde hij een verse twijg en stak die er mee tussen en weer ging het van op en neer. Alleen aan de hoeken bleef het een beetje langer duren, want dan moest hij zijn stuk een beetje draaien. Af en toe stond hij ne keer op en bekeek zijn werkstuk of het wel recht in zijn haak stond. En dan gaf hij er een flinken duw aan en ging verder. Hij keek eens rond en dat madammeken stond daar nog tussen de anderen hoop te kijken. Hij wist van ondervinding dat als het droog weer was en hij dan eens iets kon maken, hij direct veel volk rond zijn kraam had. Hij vroeg haar hoe hoog dat haar mande moest zijn, en ze toonde met haar hand. Na een paar minuten vroeg hij, eh, ze was weg. Hij maakte dan maar een boord eraan. Tegen zo een uur of elf kwam ze erdoor. En luid bellend verklaarde ze tegen zijn vrouw dat ze bijna vergeten was, dat ze nog nen kilo pijptabak moest meepakken van dat kraam dat juist over het Visstraatje zijn plaats had en dat haren man dezen het liefst had omdat hij zo smakelijk was. ’t Was een vrouwke met haar hart op haar tong en alleman mocht alles weten.
Toen ze haar mande in ’t oog kreeg lachte ze goedgezind en ze vroeg : “en waar is het deksel?”. “ Als ge nog een beetje wacht, ga ik er u eentje maken. “ zei den vakman. Hij begon eerst enkele fijne wissen bijeen te zoeken en vlocht ze ineen en het deksel kreeg stilaan vorm. Hij paste een keer en plooide dan de twijgen af en doorvlocht de rest met zijn fijnste soort. Er kropen wel een paar wisjes meer in maar het mocht toch geen lomp model zijn. Het paste als gegoten. En toen hij er een priem wou doorsteken om er een scharnier aan te zetten hield ze hem tegen. “Nee, geen scharnieren, ik heb dat niet geerne!, maar als ge er een paar oren wilt aan zetten”. Dat duurde maar een pink en daar stond haar gerief dan te blinken.
BroodmandjeZe betaalde en trok met haar wasmand naar huis. Een geluk dat ze er oren had doen aanzetten om ze te dragen.
Opzij van het kraam stonden een paar rieten zetels kunstig gevlochten en comfortabel om in te zitten, want ze verkochten er de kussekens bij. Op één met een hoge rugkant was er een zitting van een fijn gevlochten matje van fijn pietriet, doorvlecht met een rood en groen boordeken. Het voelde veel zachter aan, maar op het papierken met de prijs was het wel een stuksken duurder. Zijn vrouw, een echt tatergat, maakte de kijkers er op attent dat zulke zetels ook buiten mochten staan. En dat ze geen onderhoud nodig hadden. Ondertussen emballeerde ze een kaaskorfje, dat was een fijn stuksken, maar dat had ze zelf niet gemaakt: dat kwam uit Frankrijk, waar ze zulk riet kweken, beweerde ze. Allemaal ’d ander stukken waren eigen werk. Ze woonden in een dorpken boven Oudenaarde en kweekten hun wissen zelf.
DuivenkeefToen we eens naar Oudenaarde reden en vandaar naar Kruishoutem, deed papa ons opmerken dat ze daar aan de oevers van de Schelde bezig waren de ‘tenen’ van de struiken af te snijden. Dat waren allemaal lange fijne zwiepen van wel twee meter, en meer, lang. Ze werden daar in bussels gebonden en een paar dagen te drogen gelegd. Na een paar dagen werden ze geschild maar dat ging vlug. Ze moesten één voor één de twijgen door een ijzer halen. Dat vernauwde naar onder toe, en als ge de tak erin sloeg, werd die gevangen, en als men dan trok verloor hij zijn bast.
Een paar weken voordat de wissen gingen verwerkt worden, werden ze in de beek naast hun huis gelegd, om er zo een veertien dagen in te weken. Dan werden de bussels natgeweg (nat) in een schuurken gestapeld. Elken dag werden er een pak uitgenomen en onder een natten doek in de werkplaats gelegd, om dan den dag nadien te worden verwerkt. In het midden van hun plaats stond op een houten plankier een laag oud kerkstoeltje.
Het begin van een mande trok op een spinnenweb. Hij pakte drie dikkere twijgjes samen en begon er een andere tussen te vlechten hij moest altijd zorgen dat hij onpaar had, zo kon men altijd verder. Als de juiste plaats voor den boord kwam, vlocht hij er verschillende rechtstaande takken bij. De uitstekende stoppels werden met een snoeischaar of een krom mes afgesneden. In den bovenrand verwerkte hij de rechtopstaande takken samen in een boordvlecht. Als alles af was werd het netjes gesneden, zodat het wasgoed er veilig kon in liggen en niet aan een splinter bleef vasthaken.
Bij zetels maakte hij eerst een geraamte van dikke rechte geschilde wilgentakken, waar nodig werden die geplooid met een plooi-ijzer op de juiste vorm van het model. Dit werd dan met nagels ineengezet. En de verbinding werd dan met wijmen aan elkaar gevlochten. Soms werd er een twijgje met een fijn nageltje vastgelegd. De kraag over de leuning en de rug werd met de zitting vervlochten tot een samenhangend geheel.
Het vrouwvolk maakte thuis op hun naaimachine de kussentjes om op het zitvlak te leggen. D’ andere vlochten met pitriet het klein werk: de eiermandekens en de duivekerven.
Voor de ronde die ze regelmatig deden werd alles op de treemkar geladen. De klein stukken in den bak en de grote zetels werden er bovenaan aan de kap gebonden. Zo kon iedereen zien dat de mandenmaker op baan was.
Zo kwam er eens énen de berg opgestoven, hij had zijn zweep nog in de hand en dreef het arme diertje tot het uiterste. Hijzelf zat op de zitbank en voelde niet hoe stijl het hier was. Vlak voor de trappen hield hij halt. Vandaaruit trok hij naar elke woning in de omgeving. Met een paar handkorfjes aan den arm. Toen hij bij ons direct het hekken binnenwou en naar de voordeur stapte, stond onze Fanny plots voor zijn neus. Ze blafte niet maar al haar haar stond recht. Hij was zo geschrokken dat hij bleef staan. Het duurde een poosje en toen krabbelde hij heel langzaam angstig achteruit. Mandenmaker met paardHij hield de korven voor zich om zich tegen een aanval te beschermen. Ééns buiten het hekken kalmeerde Fanny. Toen zag hij de bel, en wou er aan trekken, maar bedacht zich en ging naar zijn kar terug. Onderwijl stonden een paar mensen te kijken naar zijn vlechtwerk op zijn kar. Maar toen ze zijn prijzen hoorden, draaiden ze zich om en verdwenen. Hij is van armoe moeten vertrekken. Die hebben we nooit meer weergezien. Maanden later is er nog eens énen gekomen, kalm naast zijn karre lopend, hijgde hij meer dan zijn paard. Hij had een grote bel en nodigde zo de mensen uit. Schuchter kwam hier en daar een vrouw uit haar deur. Ze keurden de wasmanden en de prijs was niet te veel. Dus werd de koop gesloten. Maar dat schaap heeft het zich achteraf beklaagd dat ze niet goed geluisterd had, maar wat wilt ge, ze verstond maar d’ helft van hetgeen hij babbelde. Ze had ze niet eerst uitgeschrobt, zoals hij haar had gezegd en haren natten was, was helemaal met vuile strepen geplekt, ze heeft dan alles nog ne keer mogen herbeginnen. Maar eerst heeft ze haar mande een goede wasbeurt gegeven.

 

Lederbewerker / Zadelmaker

Valies

Een winkel met de daarbij horende vakman, vooral bij de boerkens gekend, was Panny in de Lessense straat. Als we er voorbij gingen, nu ne keer niet lopend, snoven we de bedwelmende geur van leder. Aan de eerste vitrine zag men al dat we met een artikel te doen hadden, dat vooral voor de beesten bestemd was. Van alle soorten riemen en gespen, in ruwe lederen uitvoering met daarnaast de fijne varkenslederen modellen voor de rijpaarden, versierd met veel blinkend koperwerk. In het midden hing een groot halsjuk dat zeker bestemd was voor een reus van een paard. De zwaarste die we hier in de omgeving kenden waren deze van Beirens, beneden de Oudensteenweg aan het Laureinestraatje.
De kettingen waren beschermd met een lederen omhulsel, om bij het schuren tegen het vel de beesten te beschermen. Omschijnen moest men er niet zoeken, dat was werk voor den ‘ kalier’ (wagenmaker) of de smid. ‘Omschijn’ of ‘Zwengel’ is de dwarsbalk, die de trekkettingen van de paarden met de kar verbindt.
In d’ ander vitrine waren het lederen artikels voor de heren en dames. Chieke portefeuilles en portemonnees en halsbanden en riemen voor de honden. Soms met koperen nagels versierd en verchroomde draainagels. Aan de kant was den hoek met boekentassen, en achteraan verschillende soorten van valiezen. Er hingen ook wel een paar stoffen valiesjes bij, maar ook daar was wel wat leder aan verwerkt aan de hoeken, en er lagen lederen riemen rond. Daarnaast de kalkslederen valiezen met de hand gemaakt met een wit garen genaaid.

Een paar weken voor we naar het eerst studiejaar gingen, mochten we met mama mee, om onze eerste carnachière (boekentas) te kiezen. Het was een hele trip dwars door de stad. Als we de deur openstaken verschoten we nogal. Midden in de grote winkel stond een levensgroot opgezet paard, met alle garnituren erop en eraan. Toen de madam van de winkel begon enkele modellen boekentassen te tonen, was onze aandacht snel afgeleid, en mochten we mee kiezen.

’t Zou een eenvoudige kleine bruine worden met een gemakkelijk slot en met twee vakken van binnen. Één compartiment dat moest dienen voor de boeken en een ander voor het beurzeken met marbels of schieters en van die andere speeldingen.
Terwijl dat mama nog een beetje nababbelde keken we goed rond. Soms vroegen we: “ Waarom dient dat? En dat?”. Maar meestal kregen we een vaag antwoord. Van al die soorten gerief voor de paarden bleven alleen nog het mondstuk en het gareel in onze hersenen plakken. Toen we den dag voor de school begonnen onze boekentas klaar te zetten heeft mama er met Chinese inkt van papa onzen naam van binnen in geschilderd, want met een pen was het niet te doen.
En fier dat we waren !
Papa kwam hier regelmatig om het zoolleder voor onze schoenen. En als hij hier of daar een riem voor nodig had, zoals het lederen riemken voor de naaimachine.

Paardentuig

Beirens Paarden

Om het nog ne keer over de paarden van Beirens te hebben. De twee die we het meest tegenkwamen, was een reus van een hengst, Max, en een bijna even zware merrie, Marie.
Ze deden het meest aan het behelpen van vreemden die met hun karre de Kloosterstraat boven wilden en dan halverwege bleven steken. Ze moesten dan hun kar of wagen tot tegen den borduur laten glijden, alles goed blokkeren met blokken en hun beesten losmaken, en laten bekomen.

Beirens paardenTen einde raad werd er dan tot bij Beirens gelopen, zeg maar gegaan, want ’t was bergop. Daar stonden de twee kampioenen altijd klaar. Ze waren er zo gewend aan, dat, als ze aan de wagen kwamen, ze zich direct omdraaiden om de plaats van hun lotgenoten in te nemen.
De karre was geblokkeerd met een paar dikke blokken. Ming (Firmin) van Beirens was een blok van een mens, met ros stroepelhaar, met stevige rijlaarzen aan, en zijn zweep in zijn één hand. Al van ver had hij gezien wat er was, en gremelend kwam hij naderbij. Hij had zijn aanschijnen over de paarden hunne rug gelegd want anders slibberden ze tussen de beesten hun poten. Veel moest er niet gezegd worden. Zijn kerels waren de sterkste van uren in de ronde. En als hij ze niet boven kreeg dan moesten ze er een driespan (met drie ingespannen paarden) voorleggen , maar dat is maar zeer zelden gebeurd. Hij had een paar blokken mee die op een lange stok stonden. Zo was het niet zo gevaarlijk, en konden de begeleiders elke centimeter mee volgen.
Als Ming zijn beestjes aanhaakte, liepen we veiligheidshalve ver weg en schuilden in een deurgat, of op de ‘trappenop’ (trappen vóór de inkomdeur) vóór de woonsten. Zodra de reuzen voelden, dat het aanschijn vast hing, ging er een rilling door hun lijf. Gespannen wachtten ze. Ming spuwde ne keer in zijn handen en ging neven Max staan. Er hing spanning in de lucht. De paardenoren lagen in de nek en er liepen nerveuze rillingen van voor naar achter.
En dan liet Ming een vreselijke kletter van een vloek horen, trok aan zijn gareel en beval ” Allee Ju ! “. Hij ging naast Max staan, die wel een kop boven hem uitstak, nam hem bij zijn gareel en trok mee.
Ze zetten zich eerst klaar, we zagen hoe de dieren met hun gespoorde hoefijzers een voeg zochten tussen de stenen en langzaam spanden ze hun spieren op. Den hengst hief zijn kop omhoog en blies vervaarlijk twee stoomstralen uit zijn neusgaten en met een heftige krachtinspanning kwam er beweging in het gevaarte. Hun zware lijf was bijna tot op den grond doorgezakt en vormden één lijn met hun achterpoten. Met hun tenen kapten ze zich vast. Er kwamen bobbels op hun billen, en armdikke bloedaderen zwollen op, en … ja ’t kwam los.

Zwengel en ommeschijn

Centimeter voor centimeter trokken ze op, voorzichtig de voegen tastend vooraleer ze aantrokken. Er spatte soms vuur onder hun ijzers. Er kwam vaart in, en ze versnelden hun pas. Ming kwam naast zijn werkgenoot en klopte hem bemoedigend op de schouder. Trots stampten ze verder, tot ze op hun gewone tred waren. Met een blik van voldoening liep Ming nu naast het gevaarte. Ze hadden weer eens hun kunnen getoond. Niet de brute macht, maar het samenwerken was hun middel.
Deze beesten waren samen opgeleid om zoiets in beweging te brengen: ze liepen eerst schuin naar den linkerkant van de straat en zetten de karre dwars over de straat en dan naar rechts en zo gingen ze langzaam al zigzaggen naar boven. Normaal liep hun traject tot boven de Vesten, en kwamen de twee vermoeide paarden mee achterna. Daar werd dan weer geruild. Maar, als ze op de Oudensteenweg zelf moesten zijn, dan deden de reuzen het maar voort, tot aan de bestemming. Alles werd altijd goed geblokkeerd.
Naar beneden rijden was schijnbaar gemakkelijker, maar we hebben veel wagens de bergaf zien rijden met één wiel in de zeppe, slibberend tegen den hogen borduursteen, alle wielen flink geblokkeerd zodat ze niet meer draaien konden. De menners liepen dan ver van hun wagen om van daaruit hun dieren te bevelen. Het was beter dat ze lichtjes moesten trekken. Zo sleepten ze de wagen naar beneden. Als ze aan de Boelarestraat waren, draaiden de meesten maar in, om langs die omweg het steilste deel van de Denderstraat te vermijden. Zij die dat traject meerdere malen deden, hadden ijzeren schoenen mee. Daar reden ze met hun wiel op en gleden daarmee, als een slede als er aan getrokken werd, de bergaf. Ze lieten allemaal zonder uitzondering een diepe zucht als ze op ’t einde waren.
Bergop kon men u helpen, maar bergaf moest men leren, en vooral zijnen tijd hebben.
’t Grappigste dat we ooit meegemaakt hebben, was een grote voiture met veel chromeersel versierd, die voor de deur van de nonnekens wou vertrekken.

PaardenkrachtMet veel zwier was hij de Wijngaardstraat doorgereden de brug over en in hoogste snelheid de Denderstraat opgereden. Hij keek nogal raar op toen hij den berg voor zich zag. Hij gaf gas zoveel hij kon en geraakte tot boven de Denderstraat. Toen hij naar een lagere snelheid wou overschakelen viel hij bijna stil. Met dat tussengas geven en vóór hij in tweede geraakte stond hij volledig stil. Snel trok hij den handrem op want hij begon al achteruit te bollen. Veiligheidshalve had hij den wagen tegen den borduur gezet. Hij stapte uit en plaatste den blok, die elken goede chaufeur altijd bij had, achter zijn achterwiel. Hij probeerde nu nog eens, maar in eerste. Langzaam gas geven en dan zijn embrayage lossen, nee hij bewoog niet, hij deed het nog een paar keer, nee, ’t was hopeloos.

Er waren enkele mensen komen rond staan en ze probeerden hem wat te duwen, ook dat ging niet. Veel lawaai kwam er wel uit maar in plaats van omhoog te rijden bleef hij staan, er kwam zelfs al rook vanonder. Ten einde raad moest hij ook beroep doen op Beirens. Hij trok met veel moed den bergop maar snel kwamen de zweetdruppels te voorschijn. Buiten adem belandde hij bij de voerman. Ming kwam direct mee met zijn tweespan zoals gewoonlijk. Samen kwamen ze naar het geval kijken. Toen Ming dat zag wedde hij met den gast voor nen bak bier, dat hij met één paard dat zou opknappen.
Een geluk dat hij altijd een rolleke zeel aan de paarden hun flank hangen had. Hij zette zijnen Max, de grootste, een hengst, klaar, en kroop onder den auto. Met dat zeel bond hij het omschijn (zwengel) vast. En Marie , de merrie, bond hij met haar gareel vanachter aan de parechoc van de wagen vast, ze moest maar volgen. Hij had nog niet Ju gezegd, of Max lei ne keer aan, en dan ging hij gezwind met de chieke voituur op stap.
De chauffeur nam het in een lachen op en groette de vele kijkers. Ze reden tot voor Beirens zijn deur, en toen is hij uitgestapt en mee binnen gegaan. ’t Schijnt dat hij waggelde toen hij veel later wou weggaan.
Maar toen kwam Treze, Ming zijn vrouw, en hield hem tegen. Hij heeft dan eerst nog een halve kanne koffie moeten drinken, eer dat hij verder mocht.

Snelheidsschakelaar

Beirens was een gewone vervoerdienst die met paard en kar het normale vervoer in de stad deed. Hij had enkele zware trekpaarden die altijd klaar stonden iets te vervoeren. Er stonden enkele karren altijd op zijn hof. Het liefst stuurde hij één van zijn knechten, als er gewoon vervoer of een verhuis te doen was. Er stond zelfs een gesloten karre met vier wielen. Er waren wel een paar man altijd aanwezig en als ze niet op bane waren, hielpen ze in de boerderij. Want achteraan het Loreinestraatje was het volop den buiten. Er liepen zelfs een paar koeien op zijn weide. Hijzelf bleef op het erf, want als er één in panne stond met zijn karre, en den berg niet opkon moest hij altijd paraat staan. Zelfs zijn vader, die toen reeds een oude, maar nog kranige pee (oude man) was, hielp nog. Als Ming om de één of andere grondige reden niet zijn werk kon doen sprong hij in. En zelfs Max was voor hem een gedwee beestje. Hij kon er zelfs meer uithalen dan Ming zelve. Treze was de bazin en regelde de werkzaamheden, en ondertussen gaf ze in de herberg de mensen nog hun pint ook. Binnen enige jaren zou ze er uit zijn want haar twee dochters werden al een beetje groter.

DraainagelBij Panny, de zadelmaker, was het de maandag altijd vollen bak. Er was altijd een riemken, of een loze mulle ( kettingoog met opening aan de zijkant), die versleten of kapot was, en dat was dan de gelegenheid om naar ’t stad te trekken. Eerst liepen ze de markt rond, maar eerst naar de Vesten voor den beestenmarkt, en dan den andere op de Grote Markt, en dan kwamen ze in de Grote straat daar moesten ze voorbij ‘Pietje Kouse’ voor de ijzerwaren. En boven de Grote straat was Vande Pontsele met zijn landbouwmachines. Nen keer kijken wat voor nieuw er zo allemaal was, en uiteindelijk kwamen ze bij Pannyken hun gerief kopen.
Maar de keuze was er zo groot dat hij niet meer wist welke maat hij moest hebben en hij mat met zijn armen zo breed en zo lang. Hij kocht het dan toch maar op de conditie dat als het te groot of te klein was hij het zou mogen terugbrengen. En.. de volgende week stond hij er weer: het was te groot. Maar nu had hij de maat mee: hij had op een koordeken de juiste maat geknoopt. Toen Pannyken hem vroeg welken eind de juiste was vloekte den boer “ Awel , mardjie, (zachte vloek) de langste.” Ze lachten er om en het nu was het goed.
Als ze met den trein gekomen waren, was het niet ver tot aan de statie, maar met den tram moesten ze nog over de bareel van de Kalottenberg en een geluk dat er een passerelle was want die bareel was meer toe dan open.
De maandag was altijd een evenement voor de inwoners van de omliggende dorpen.

 

Steenbakker

Wie zou er ooit gedacht hebben dat we op den kop van den berg in Geraardsbergen ooit een steenbakkerij hebben gehad. Als men vanaf de vijver het baantje volgde naar den ‘Drijpikkel’, die op de verlengde van den Oudensteenweg ligt, stond rechts een kalvaar met een ruime tuin rond en links was een herberg met de steenbakkerij achteraan.
KleistekerIn den uitkomen gonsde het daar van het werk. Den tallud naar den berg toe werd verder afgegraven. Eerst werd de cultuur aarde tot zo een dertig centimeter met schop en troefel weggegraven en met een bakkruiwagen op een groten hoop gegooid.
Dan kwam de goudgele kleiaarde bloot. Eerst werd onderaan alle vuile aarde van een hele winter weggeruimd en op een hoop apart gestort.
Dan werd met etagekens de klei een meter breed uitgespit en naar beneden gegooid. Ze waren met zo een drie vier man bezig van ’s morgens vroeg tot in de laten namiddag. Als den hoop groot genoeg was, werd met oude stellingplanken een baantje aangelegd naar een ruimte achter de herberg waar enkele kuipen water gereed stonden. Met kruiwagens werd de nog droge klei aangebracht en op een klein hoopje gekapt. Daar werd er in het midden een kuil in gemaakt en een emmer water ingekletst. Met een houten brake (haakse schop) werd dan alles gemengd, tot er een homogene kleverige deeg ontstond. Het mocht niet te nat zijn of het kleefde aan den modelbak maar moest nat genoeg zijn om aaneen te kleven.
Vlak ernaast stond de vormbak. Dat was een eenvoudig eigengemaakt toestel. Van boven was er een opening met de vorm van twee stenen naast elkaar alleen gescheiden met een dunne plank. Eerst strooide er één een handvol rijnzand over het geheel, en met een troefel schoot er nen anderen een hele schop halfdroge brij in dit bakje. Den bediener vaagde met een traweel het teveel weg, sloot het geheel af met een dikke plank over de vorm en dan trok er énen uit volle macht aan den langen hefboom om de klei samen te persen van vanonderen uit.
Ze wisten tot hoever ze moesten trekken en dan werd de bovenste plank weer weggedraaid en duwde hij zijn hefboom verder tot aan den grond. Daar kwamen de donker grijs-gele stenen uit het bakje omhoog. Er stond al nen gast klaar om die stenen op een speciale kruiwagen te laden. Dat was een kruiwagen met een rug die rechtop stond en veel hoger was dan een gewonen.

Stenen vormen

De volgende stenen zette hij er schrijlings op en zo stapelde hij zijn kruiwagen vol. Daarmee reed hij op het planken baantje weg naar een open plaats waar hij dan de stenen één voor één neerzette op een paar centimeter van elkaar en netjes op een rij. De stenen rij groeide gestaag. Als het straffe zonne was werd er een vlake (scherm van gevlochten stro) over gelegd, omdat het niet te rap zou drogen, want dan kwamen er barsten in de stenen. Daar was er iemand die de stenen af en toe eens onderste boven keerde.
Zolang het droog weer was, was het goed werken, maar als er regen dreigde werd alarm geslagen en werden de reeds droge stenen onder een hangar van ijzeren golfplaten opeengestapeld, maar telkens werd er op gelet dat de stenen niet aan elkaar kwamen en de lucht overal goed aan kon.
DrooghangarOok bij regenachtig weer werd er doorgewerkt en dan was het alles een vieze brij waar in en mee gewerkt werd. De gevormde stenen werden dan rechtstreeks onder het afdak gezet. Na enkele weken waren er genoeg gevormd, want alle afdaken waren volgestapeld. Dan kwam de chef eens voelen aan de stenen of die genoeg droog waren. De plaats voor de steenoven werd ontruimd en er werden verscheidene karren met kolen aangebracht. De stapeling begon. Op een drogen bodem werden de gedroogde stenen nu volgens de instructies van de meester brander gestapeld. Als er zo een vijftal lagen geplaatst waren, werd op een vastbepaalde plaats het vuur aangestoken en de stenen zo geplaatst dat de warmte overal rond de stenen kon. Er waren gangen in voorzien en overal werden kolen tussen de stenen gelegd.

Steenoven

Aan de buitenzijde werden openingen voorzien, zodat de vlam geregeld kon worden door de gaten groter en kleiner te maken. De buitenwand werd met verse klei afgedicht. De meester bakker regelde zo de gang van zaken en de vierkante oven groeide gestaag. Er kwam een vuile vieze lucht uit van kolengas en vocht. Er werden altijd nog kolen en stenen aangevoerd met die drollige kruiwagens. De meester zette de stenen oordeelkundig verder opeen en gritste er kolen tussen, zodat overal vuur kwam. Het was een heel zware dag voor iedereen. De kruiwagens kropen op stellingplanken en stellingen omhoog als de laatste laag gelegd was werd met klei alles dicht gemaakt op een paar schouwen na. Alles werd ontruimd en het boeltje werd verlaten. ’t Was gedaan, en nu maar minstens enige dagen wachten. En dan mocht het kaarsken voor de lieve vrouw gedoofd worden. Dan kwam de meester met zijn gasten weer ten tonele. Met een pioche werd er in een wand een gat gekapt en de warme stenen vooraan gekeurd. Als ze de gepaste kleur hadden was het hoera, en volgde een goede pint. Maar het kon ook voorkomen dat ze er maar bleekskens uitzagen, dan werden nog een paar andere gaten gemaakt, en de kleur bekeken. Meestal waren die goed. Waar als het vuur te hevig was geweest waren de stenen zelfs aaneengesmolten en zagen ze zwart. Deze die voor de façades werden gebruikt, waren de schoonste met de witte plekken op van de ingebakken asse. De te zacht gebakkene werden ook verwerkt op plaatsen, waar ze overplakt werden, of in de stallingen. De verbrande stenen had men het liefst in de fondamenten. En den afval en gebroken brol werd gebruikt om in de veldwegen de moddergaten te vullen. Alles kon dienen.
Meesterzetten was een stiel apart en die werden gevraagd door den vormer om zijn oven te komen zetten. Die kwam dan met een paar van zijn mannen om het secure werk te doen. Hij werd dan ook gewoonlijk betaald na het beoordelen van zijn resultaat.

Het was het vak van de zetters de stenen zo te plaatsen dat er voldoende trok in kon en dat de stenen gelijkmatig verwarmd werden. Elke oven verschilde, want de klei was niet overal van gelijke structuur.
Na enkele dagen koelen, kwamen dan de eerste karren de stenen ophalen.
Er werden normaal daar twee ovens per jaar gezet, en het was steen van zeer goede kwaliteit, want den baas van het café was den meesterzetter zelf. Een reus van nen vent maar met een heel klein harteken.

 

Standbeeld Jan De Cooman in Zandbergen

Standbeeld Jan De Cooman (2016)Op 10 september 2016, om 17 uur, werd op het Zandbergenplein tijdens de plaatselijke kermisactiviteiten door burgemeester De Padt een levensgroot bronzen standbeeld van etser – kunstschilder Jan De Cooman onthuld.

Kunstenares Katarina De Cooman, kleindochter van Jan, ontwierp en sculpteerde het beeld. Zij is ook uit Zandbergen afkomstig en draagt het beeld op aan haar overleden vader Albert, eveneens grafisch kunstenaar.

 

Zie videoreportage van de inhuldiging op de site van Het Nieuwsblad en nog een video op Youtube hier.

Waarom in Zandbergen? Jan De Cooman is er in 1893 geboren en groeide er op. Na zijn huwelijk leefde en werkte hij gedurende 20 jaar in Geraardsbergen op de Oudenberg. Later keerde hij terug naar Zandbergen waar hij in 1949 in zijn villa overleed. Zandbergen is bijgevolg de meest logische en aangewezen plaats om deze Zandbergenaar een geschikt eerbetoon te geven. Bedoeling is dat dit een herkenningspunt wordt voor alle Zandbergenaren, een referentie om trots op te zijn.

Waarom nu, in 2016? De eerste ideeën om voor hem een standbeeld op te richten zijn meer dan 10 jaar geleden geopperd.. Vele gesprekken, ontwerpen en discussies later zijn voldoende fondsen verzameld om het standbeeld daadwerkelijk te kunnen verwezenlijken. Zonder de belangrijke financiële steun van de stad Geraardsbergen en verschillende welwillende bedrijven zou dat onmogelijk geweest zijn. De kunstkring Jan De Cooman vzw heeft net haar 20ste verjaardag gevierd in 2016, waardoor dit een uitstekend aanknopingspunt is om de vereniging nu in de bloemetjes te zetten.

De familie De Cooman is wát fier, niet alleen omdat er een standbeeld van hun stamvader op het Zandbergenplein staat (wie zou daar niet fier over zijn?), maar ook omdat ontwerpster Katarina De Cooman een kleindochter van Jan is. Wist u dat Jan De Cooman meerdere generaties kunstenaars en creatieve afstammelingen heeft voortgebracht. Dit moet wel genetisch bepaald zijn, wetende dat Jan zelf een bevestigd afstammeling is van Barend Van Orley (o.a. ontwerper van de glasramen Sint-Michiels en Sint-Goedelekathedraal – Brussel – 16de eeuw).


Sponsors:

Sponsors standbeeld


Erfgoeddag 2015

Zie ook: http://www.erfgoeddag.be/activiteit/erfgoed-zandbergen

Tijdens deze tentoonstelling in de Sint-Lutgardisschool aan de bovenkassei te Zandbergen zal ook een deel van de ruimte door onze vereniging ingekleed worden met het thema van 2015: erven, opvolging, afstamming.

De kunstkring kan aantonen dat Jan De Cooman geen alleenstaand geval binnen de familie is, maar deel uitmaakt van een kunstenaarsfamilie over meerdere generaties. Dit zal tijdens deze tentoonstelling in de verf gezet worden. Minstens 4 opeenvolgende generaties ver zijn er kunstenaars.

De kunstkring maakt ook van de gelegenheid gebruik om hier voor het eerst en exclusief het ontwerp te tonen van het standbeeld van Jan De Cooman dat op het dorpsplein in Zandbergen in de loop van 2016 zal opgericht worden. De kunstenares, Katarina De Cooman, is hier aanwezig bij haar werk.

Kom zeker eens langs, geniet van het landelijke Zandbergen en snuif wat cultuur op!

Volg ons op deze site om de evolutie van het beeld te volgen.

de voorzitter,
Hugo De Cooman

Multimediale evocatie: Jan Leeft!

Jan Leeft !

Rik De Geeter als Jan De CoomanRik De Geeter (foto: ©André Barbé)

Rik De Geeter als Jan De Cooman
Rik De Geeter (foto: ©André Barbé)

Verslag:
Wie op 25 en 26 maart in de parochiekerk van Zandbergen de voorstelling “Jan leeft!” bijwoonde kan niet ontkennen dat die indrukwekkende monoloog van Rik De Geeter over de Geraardsbergse kunstschilder-etser Jan De Cooman (Zandbergen 1893-1949) veel meer was dan alleen maar een bijna twee uur durende levensbeschrijving van De Cooman. Zonder enige plankenkoorts en met een verbluffende taalvaardigheid wist De Geeter het boeiend script van regisseur Frederika Schollaert op een professionele manier te brengen. Het vokaal ensemble Fil d’Art (o.l.v. Thomas Meert) en het instrumentaal ensemble van Pierre Mertens zorgden voor een bijkomende dimensie met werken van Bach, Brahms, Brückner en Purcell. Nog een grotere diepgang kwam er door de perfecte beeldmontage van Fotoclub Focus o.l.v. Pascal Meerpoel. Voor het eerst werden de vier kruiswegen van De Cooman (in de kerken van Zandbergen, Steenhuize, Sint-Lievens-Esse en Eeklo) in een fraaie montage voorgesteld. Om het geheel werkelijk tot zijn recht te laten komen bezorgde de Kunstkring Jan De Cooman de zetstukken voor het decor dat ontworpen werd door de regisseur, stonden Agnes Beazar met Flo-Gastro-Art uit Herzele en Philip De Temmerman in voor de artistieke afwerking en nam Hugo De Cooman de techniek en de logistiek voor zijn rekening.

Zonder de waarheid geweld aan te doen mogen we zeggen dat Zandbergen tijdens het voorbije weekeinde een artistiek hoogtepunt beleefde dat met gouden letters in culturele annalen van Geraardsbergen zal worden vereeuwigd. Die prachtmanifestatie kwam er toen Lieven (°1925), een van de zonen van De Cooman, bijna anderhalf jaar geleden, het idee lanceerde om een evocatie te brengen omtrent de kruiswegen geschilderd door zijn vader. Zijn initiatief werd uitgebreid op voorstel van de regisseur en stelselmatig kreeg het oorspronkelijk initiatief vorm door de enthousiaste inzet van al de hierboven geciteerde medewerkers. Een bijzondere vermelding hierbij verdient Rik De Geeter die zijn tekst zo spontaan presenteerde dat hij de indruk wekte volledig in de huid en de geest van Jan De Cooman te zijn gekropen: hij speelde Jan De Cooman niet, hij was Jan De Cooman!

auteur: A. Schrever, Geraardsbergen

Rik De Geeter als Jan De Cooman
Rik De Geeter als Jan De Cooman (foto: ©André Barbé)

Meer foto’s van André Barbé: zie hier.

Doel project:

De voorstelling ‘Jan leeft ! ”  is een ambitieus opgezet éénmalig project.

Rond het leven en werk van kunstschilder-etser Jan De Cooman (°1893-+1949) en meer in het bijzonder zijn kruiswegen wordt een volledige voorstelling opgebouwd, nu eens niet onder vorm van een klassieke tentoonstelling.
Bedoeling is hierdoor op ruime belangstelling van een groot publiek te mogen rekenen.

 

Verschillende verenigingen, muziekensembles, een acteur en een regisseur realiseren deze multidisciplinaire voorstelling onder de coördinatie van de kunstkring. Een acteurverteller speelt de figuur van Jan De Cooman, de vertolking wordt ondersteund en versterkt door een uitgebreide beeldmontage, een zangkoor en een instrumentaal ensemble.

De volledge voorstelling wordt verfilmd en nadien uitgegeven op DVD. De avond van de voorstelling kan ingetekend worden op een exemplaar ervan.

Organisatie:

De algemene organisatie is in handen van de Kunstkring Jan De Cooman vzw.  Deze creatie, want het gaat over een volledig nieuwe tekst en voorstelling, wordt mede tot stand gebracht door onderstaande kleppers:.
– Scenario en regie zijn van de hand van Frederika Schollaert (cfr regisseur Krakelingenstoet en ex-werkleider Studio Herman Teirlinck).
– Pierre Mertens is dan weer verantwoordelijk voor de muziekregie.
– Philip De Temmerman als coregisseur(ook gekend van de Krakelingenstoet en lid van Sint-Pieter Vreugd en Deugd).
– Rik De Geeter is de acteur en verteller.
– Daarnaast nemen Fotoclub Focus en Videoclub Interactief de realisatie van het beeldmateriaal voor hun rekening.
– Bloemschikken door Flo-Gastro-Art.

– De stad Geraardsbergen (cultuur) ondersteunt dit project met raad en daad. Bij de provincie Oost-Vlaanderen is een subsidieaanvraag hangende.

– De gemeente Herzele is actief betrokken bij de organisatie van de voorstelling in Steenhuize.

Bovenstaande medewerkers moeten er garant voor staan dat dit project op een semiprofessionele wijze  tot een goed einde gebracht kan worden.

Voorstellingen:

Première, op vrijdag 25 maart 2011 om 20u30, in de parochiekerk te Zandbergen. Gevolgd door een receptie voor de genodigden in de parochiezaal.
2de voorstelling op zaterdag 26 maart 2011 om 20u30 in de kerk te Zandbergen.
Vervolgvoorstelling  op vrijdag 1 april 2011 om 20u30 in de kerk te Steenhuize.
Productie van DVD, beschikbaar rond eind april 2011.

 

Affiche: Jan Leeft!

 

 

Overdracht bondsvlag KSA

Op 9/10/10 is tijdens een officiële plechtigheid de vlag van de voormalige KSA Sint Jan overgedragen aan de kunstkring. Dit vond plaats in het lokaal ‘Het Groen Kruiske’ in aanwezigheid van vele oud-leden en lokale prominenten, waaronder burgemeester De Chou en meerdere leden van het schepencollege.

Waarom aan de kunstkring? Jan is de ontwerper van deze vlag en de kunstkring is verankerd in Geraardsbergen. De wens van de leden van de voormalige KSA is om deze vlag in Geraardsbergen te behouden op een niet vervreemdbare manier .  In afwachting van de nieuwbouw van een bibliotheek en archief hier in Geraardsbergen, waar deze vlag kan tentoongesteld worden, is de kunstkring tijdelijk eigenaar van deze vlag.

Wij zullen er goed voor zorgen en haar tentoonstellen waar dat mogelijk is.

Zodra de tentoonstellingsruimte van het archief in gebruik wordt genomen zal de kunstkring de vlag met de nodige luister overmaken aan de stad Geraardsbergen.