Op een keer, toen we met ons allen met den auto naar Zandbergen gingen, moesten we voor de brug in Zandbergen wachten, want er moest een gewone boot, die door een paard getrokken werd, eerst doorvaren. Maar dat bleef maar duren. De schipper blies driemaal op zijn hoorn, er kwam antwoord van een zwaardere claxon. Dan werden er armtekens gedaan en voer de boot zeer langzaam verder tot voorbij de brug. Toen papa eens uitstapte om te zien wat dat alles te betekenen had en waarom dat zo lang duurde, kwam hij ons uit den auto halen. We moesten eens kijken naar den baggerboot, die daar een beetje verderop, aan den ‘Doornberg’ aan het werken was. Een grote stoompluim steeg omhoog, Hij was aan het baggeren.
De bakskens gingen omhoog als aan een ketting, daar werd met veel gedruis en gespets water en vuile modder met dikke roestige ijzeren buizen weggevoerd naar een lagergelegen wei. Papa zette den auto dan maar voor den ‘bruggendraaier‘ zijn hekken, en samen gingen we een kijkje nemen van op den tragel.
Den zwaar geladen boot, die stroomafwaarts voer moest even wachten, want den baggeraar moest eerst aan de kant gaan liggen. Het gedruis viel stil, en enkele mannen liepen heen en weer met touwen, en sleurden eraan om een smalle doorgang te laten voor den aak (schip). ’t Was juist in den draai dan nog. Met tekens mocht den diepliggende aak nu langzaam verder. Stapvoets ging het logge gevaarte voort. De schipper en zijn vrouw hadden allebei een lange stok ter hand genomen om beter te kunnen bijsturen en hij liep naar voren. Als ze aan den baggermolen waren, plantte de schipper zijn paal in de grond en duwde uit alle macht zodat de neus van het schip verder van de stalen kolos wegweek.
Centimeter voor centimeter ging het nu vooruit. Ook van op de baggermolen werd hier en daar met stokken de richting wat bijgewerkt. Het duurde wel een hele poos, maar met veel geduld lukte het. ’t Was goed verlopen. De schippers begroetten mekaar nog een keer, en eindelijk kon het paard, dat ondertussen al een hele poos had staan grazen, weer aan zijn zeel worden gelegd. Nu kon het weer verder met baggeren.
De glad en blinkend geschuurde bakken kwamen één na één uit het water en klommen naar omhoog, zwaar geladen met zwarte modder. Hier en daar stak soms een half vergaan zwart stuk hout uit, maar tussen de metalen opbouw vergruisden die. Er kwam ons een vuile geur tegemoet van rottend hout en modder, gemengd met de verpestende rook van de stoommachine. Van de zware kettingen, waaraan de bakken gevestigd waren, viel de modder af op alles wat in de nabijheid stond. Van in zijn cabine bediende de bootsman met hefbomen het gevaarte en met veel gedruis en lawaai ging de modder dan in een ijzeren bak waar die dikke buizen uitkwamen die over den tragel naar de weide liepen. Daar spuwde de modder en water over een grote plas open. Langs de kant van de weide waren walletjes aangelegd, om de modder uit de grachten te houden, zodat alleen het zwarte water weggeleid werd. Koeien waren in den omtrek niet te zien. Toen we tegen zes uur, van bij bommama weer voorbij kwamen, zagen we van op de brug, dat ze nog aan het werken waren.
Een goede maand later is de baggeraar in de stad aangekomen. Vol modder en slijk werd hier dan het werk voortgezet. In de torens knarsten de grote tandwielen. Soms werden de dikke kabels aangespannen en dan schommelde de hele toren. We zagen dat de bakjes met modder meer vuil bevatten. Eens het vuil boven in de toren aankwam, kieperde het bakje, en stortte hij zijn vuil in de grote trechter, die het met een goot wegspoelde in een groot ponton. Die sleepten ze dan met een kleine sleepboot weg, naar een grote stortplaats buiten de stad, waar alles weer werd uitgezogen en met buizen afgevoerd. De weide stond blank van het vuile water en het heeft nog jaren geduurd eer er een boer zijn beesten heeft opgezet.
In de stad hebben toen veel commercanten gesakkerd, omdat hun brug zolang gesloten bleef, maar op een paar dagen was het gedaan. ’t Was wel van opletten geweest, dat ze de brugpijlers niet beschadigden, maar René, den bruggendraaier, stond heel den dag op den uitkijk.
Het kwaadste werk dat was aan het sas. Maar daar was den vaart breed genoeg en kon de stuurman tot bijna tegen de sasmuur manoeuvreren.
De Dender was weer een beetje dieper. De schepen konden gemakkelijker elkaar kruisen, en het water kon weer beter afgevoerd worden.