Omdat we nogal wat fruitbomen hadden staan, kwam er regelmatig in de winter een snoeier op bezoek. Dat was een heel evenement dat we dan konden meemaken. Hoewel we steeds van op afstand moesten toekijken. De fruitbomen werden van op de grond ingeknipt en meestal vielen er maar kleine takken naar beneden. Soms zette Tuur Zitter (dat was de snoeier) zijn ladder tussen de takken, en kroop hij naar boven, om er met zijn takkenzaag een dikkere tak uit te zagen. En dan viel die met veel gedruis naar beneden. Dan kroop hij op de takken en met zijn handschaar sneed hij het teveel weg. Het duurde niet lang of de hele boom zag er erg vermagerd uit. De zaagsneden, waar hij een dikke tak had weggesneden, streek hij nadien in met een dikke stroop, om de wonden te beschermen tegen schimmels.
Onder de gepluimde boom lag nu een hoop knippelingen. Omdat dat voor niets goed was, mochten we meehelpen dat samen te brengen op een open plaats. Daarmee hadden we ook iets te doen.
Als er dan enkele bomen gedaan waren mochten we een vuurtje maken. Maar omdat het nog nat hout was, was het eerst meer roken dan branden dat het deed. Nog een gazet of twee werden verfrommeld, en boven het magere vlammetje gestoken. De witte rook verspreidde zich over de ganse boomgaard. We gritsten nog een beetje fijn hout bijeen en wierpen het van verre op de plaats waar een vlammetje trachtte omhoog te klimmen. Het lukte en stilaan kroop er een grotere vlam omhoog. De witte rook verdween en een warme gloed kwam in de plaats. Het werd met vreugde onthaald. We staken onze armen uit, om onze verkleumde handen op te warmen. Het vuur duurde niet lang, en reeds na een klein uurtje was de grote hoop weggesmolten tot enkele takken, die nog wat nasmeulden.
Naast de fruitbomen hadden we nog veel andere sierbomen staan. Tuur bekeek die eens keurend, en waar er een dikke droge tak stond haalde hij zijn sporen uit zijn werkzak. Hij bond die aan zijn benen en op één twee drie, zat hij in den boom, en met behulp van een klimzeel (koord), dat rond den stam lag, kroop hij omhoog. Aan zijn broekband hing, aan den énen kant zijn zaag, en aan den andere kant zijn bijltje. Op de hoogte gekomen, hakte hij met zijn bijltje enkele dunne takken weg en dan begon hij met zijn krom zaagsken, de dikkere tak af te zagen. Plots scheurde de zware tak af, en met veel geritsel en lawaai, kwam hij naar beneden. Hij kroop nog wat hoger, om daar hetzelfde te herhalen. Toen de tak begon te kraken, zetten we het op een lopen, veilig ver weg.
Toen Tuur alle bomen eens onder handen had genomen, zei hij tegen papa, dat die dikke beuk zeer ziek was en dat hij beter afgezaagd zou worden om geen gevaar op te leveren bij een stormweer.
BOOM VELLEN
“Als het moet, dan doen we dat,” antwoordde papa. ’s Anderdaags hing aan Tuur zijnen velo de grote boomzaag, goed ombonden met zakken. Dit scherp en snijdend wapen werd eraf gehaald. Voor ons lag nu en grote blinkende zaag met aan weerskanten een lang handvat. Tuur nam nog een paar weggen (spieën) mee uit zijnen velozak en nen dikken hamer. Papa zou meehelpen die dikke boom te vellen. Rond den stam werd alles opgeruimd, en mama was in de weer om haar lieve bloemekens te redden. Met een groten kluit aarde werden ze in de serre, op een lege plaats, voorlopig weer geplant. Tuur deelde de bevelen uit , ’t was van : “En gaat daar staan, en ge moet maar juist doen wat dat ik zeg”. Hij nam dan de lange zaag, ze was minstens twee meter lang. Waar hij hem wilde neerleggen, wist Tuur reeds vooraf, en daarom begon hij op die juiste plaats. Omdat mama er graag een bloemen tafeltje aan overhield werd afgesproken dat er een stomp (rest) van een 80 cm hoog overbleef. Met zijn bijltje maakte hij enkele kappen en de stukken spatten in het rond. Hij zette de grote tanden van de zaag op de verlangde maat tegen de boomstam, en nu was het van: trekken naar u toe, en dan lossen, zodat ik kan trekken. Enkelen snippers hout vielen reeds omlaag. En zo ging de zaag ritmisch heen en weer, en vloog het zagemeel rond. Met rustige bewegingen, beet de zaag zich, beetje bij beetje, dieper in het harde hout. De eerste zweetdruppels verschenen op papa zijn voorhoofd. Ook bij Tuur kwamen ze boven. “Dat het nen harde was , dat wist ik “ zei hij, ”maar dat het zo hard was, dat wist ik niet.”. Er werd af en toe een rustpoos ingelast en een glaasje gedronken. Nu was het precies of hij van gedachten veranderd was, en begon hij aan den overkant te zagen wij keken raar op maar hij stelde ons gerust, want dat diende om de zware knaap op de juiste plaats te doen terechtkomen. Als de snee diep genoeg was, hakte hij er met zijn bijl een dikke spie uit. Weer werd het zagen langs de eerste snee verder gezet, en keer voor keer ging de snee telkens een paar millimeter dieper ” Nog ne keer rusten,” zei Tuur die ook niet meer van de jongste was, en uit zijn vest, die op zijn velo lag, diepte hij zijn flesselken tevoorschijn. Hij dronk een flinken slok, lekte zijnen dikken snor wel tien keren af, en dan in zijn handen spuwend, herbegonnen ze met versen moed. Wij werden naar binnen gejaagd want het werd nu te gevaarlijk.
Vanachter het venster keken we toe. En onderwijl werd er maar gezaagd. He, wat was dat ? Er ging een siddering door de dikke boom. Tuur haalde zijn wiggen te voorschijn en met zijn dikken hamer klopte hij die achter de zaag vast. Snee voor snee ging het weer verder, af en toe gaf Tuur een flinke tik op de wiggen, om de zaag te ontspannen. Het was precies of er beweging kwam in de boom. Nog een paar sneden verder, en dan scheen het of er toch iets was. Er begon iets te kraken. Papa en Tuur gingen een paar stappen achteruit. Ze wachtten een poosje. Tuur pakte zijn hamer en gaf nog enkele grote kloppen op zijn spie en het gekraak werd erger. De kruin helde over, en steeds luider werd het angstaanjagend gekraak. Een poos was alles stil, en dan plots het oorverdovend geluid van krakend hout. Er volgde de doffe ploef van de brekende takken. De aarde trilde. De vogels vlogen verschrikt op. Toen werd het weer stil. De reus was geveld. Nu mochten we weer buiten. Papa en Tuur kwamen ons tegemoet, en begeleidden ons naar hun resultaat. Papa keek bezorgd naar zijn pijnlijke handen, waar een paar dikke blijnen (blaren) op stonden.
Aan de jaarringen konden we den ouderdom bepalen, maar het was onduidelijk. “Wacht”, zei papa en hij liep binnen en kwam terug met een schaaf. Enkele halen over het ruwe oppervlak, maakte dit glad. Nu konden we beginnen met tellen. Met drie vier tegelijk. Het resultaat verschilde telkens, tot papa de knoop doorhakte en zelf telde. Zijn resultaat was 168. Aan de rotte plek in een deel van de stam was te zien dat Tuur gelijk had.
Het heeft nog een heel tijdje geduurd eer de dikke stam in klein brokken was gezaagd en gekloven, en op de mijt naast de steenput belandde. Mon, de knecht van de tantes, is nog moeten komen helpen.
Op de stronk die overbleef heeft mama het jaar daarop een paar bloempotten gezet met ‘stinkerkens’ . Maar ’t was niet de enige keer dat ze bomen moesten vellen.
Na een onweer
’t Was op een heten zomerse dag, dat er al den helen namiddag een onweer lag te broeden, tot het er dan toch van kwam. Met een uur of vier werd het zo donker, dat we het licht moesten aansteken. Enkele hevige krakers sloegen door merg en been, samen met een windstuik dat de ramen trilden. ’t Heeft niet lang geduurd, maar, als het over was, keken we door het venster, en daar lag één van de schone hoge kaarspopulieren gekraakt over de oprit. Een geluk dat papa zijn auto binnen in de garage had gezet, want anders was hij verpletterd geweest. Als het ophield met regenen zijn we gaan kijken. De grootste van de reeks was halverwege doorgekraakt. Nu werd er veel en druk over en weer getelefoneerd om toch iemand te vinden, die kon meehelpen het gevaarte op te ruimen. Eindelijk werd Mon, de knecht van bij de tantes, bereikt en hij zou nog direct komen met zijn velo. Papa had eens bij de voddenman een zaag gevonden waar alleen de handvaten aan ontbraken. Die waren onder zijn handen rap gemaakt en ze hing nu aan de muur van de garage. Ze werd van den haak gehaald en eerst eens goed ingevet. Ze lag daar nu te wachten. Met ons allen sleepten we ondertussen de gebroken takken weg van het baantje naar de pelouse.
Met zijn bijl had papa reeds enkele takken afgekapt en zelfs met de kleine kortzaag werd de stam zichtbaar gemaakt. Mon was meer dan welkom, en de zaag sneed als in de boter, zo mals was dat hout. Er werden enkele dikke bollen gezaagd en op de pelouse gerold. Voor dat het donker werd was het baantje vrij. Omdat het ’s anderdaags zondag was, werd afgesproken maandag het nog rechtstaande deel aan te pakken. Omdat hij in de haag stond moest er eerst plaats gemaakt worden, maar alles verliep vlot. Mon was niet meer aan zijn proefstuk, dat zagen we. Kort na den noen was alles opgeruimd en werd de haag zo goed mogelijk hersteld.
“ Dat eesgat (wortelstronk) dat is één voor van de winter.” zei Mon. En werkelijk, tegen half december is hij met zijn pioche en zijn smalle spade afgekomen. Hij heeft de dikke wortels diep uitgegraven met zijn spa, en met zijn groot bijl hakte hij de grote wortels door, en laadde al het hout in de driewielkarre, die zijn broer had gebracht. Die had een paard. De dikke brokken sleurde en wrikte hij uit de grond. ’t Was zwaar labeur want hij stond in zijn hemdsmouwen te zweten lijk een das, maar hij had weer voor veertien dagen te branden. Dat paard zal ook gezweet hebben als het via de lange kassei met zijn vracht naar Atembeke moest.
Alles werd weer opgevuld en er bleef nog lange een kuil zichtbaar.
BOOMKAPPERS
Al wat voorafging, was bij ons, maar in de hele omgeving waren verscheidene boomkappers, zoals wij dat zegden. Doordat de ‘Zweden’ (stekskensfabriek) veel bomen hadden aangeplant, en er zelf veel verbruikten, hadden er zich hier in d’ omstreken verscheidene boomkappers gevestigd. Toen ging het nog met de boomzaag en werden de gekandelaarde bomen (van alle takken ontdane boomstammen) met de zware paarden uit de bossen en weiden gesleurd en met de ast (wielen waartussen de boomstammen hingen) naar de fabriek gevoerd.
De achtergelaten takken werden dan door de ‘busselmakers’ (verwerkers van het korthout tot verkoopbare bussels) verwerkt tot bussels. Die werden dan ter plaatse opgestapeld in mijten, en afgedekt om gedurende de winter te drogen en later werd dit verkocht aan bakkers. Die het verstookten in hun ovens, om er het ‘met hout gebakken ‘ brood mee te maken.
ZAGERIJEN
Maar niet alleen de stekskensfabriek verwerkte hout, ook waren er zagerijen die de stammen verwerkten tot planken. Maar het grootste deel bomen hier bestond uit populier, dit hout werd weinig in de meubelmakerijen en schrijnwerkerijen verwerkt. Hooguit was het goed voor een afdak en panlatten. Het grootste deel ging naar de kistenfabrieken.
De zagerijen beschikten meestal over een groot plein waar de stammen konden drogen, meestal en liefst duurde dat een vol jaar. Dit om het krom trekken te vermijden.
In de zagerijen, die veel nog met stoom aangedreven werden, later door zware elektrische motoren, werd de stam eerst ontdaan van zijn schors, en vervolgens door middel van koevoeten (hefbomen) op een stoel gemonteerd en met spanijzers en klammen (klemmen) vastgemaakt.
Die rolde over rails heen en weer, voorbij de grote lintzaag. Telkens werd de stam een bepaalde maat opgeschoven en passeerde het weer de sneldraaiende zaag. De eerste planken (schalieberd) werden meest verkocht om schuilplaatsen voor de dieren te maken in de weide.
Op een moment dat de planken over een hele lengte werden gesneden keerde men de stam, om nu op een kwart toer het ‘bool’ (stam) te zagen, na nog een paar keer te draaien bekwam men een rechthoekige balk. Nu kwam de zager en nam de maten om te berekenen, welke planken en kepers en balken men kon bekomen. Alles werd vlak opgestapeld en tussen elke plank werd een lat gelegd omdat het hout verder zou kunnen drogen. Als de klant dan een plank van een bepaalde maat nodig had, werd die dan uit een grote verzaagd. Alle maten werden toen nog uitgedrukt in duim.