Met zijn sjees (koets) en zijn rap paardeken reed hij alle dagen in een vast maandelijks patroon naar de nabije dorpen, om zijn klanten te bedienen. Zo had hij zijn verschillende zitdagen, meestal in een vast café dichtbij de kerk. Daar zat hij dan met een grote kist voor hem, achter een tafeltje in een hoek. Een paar blinkende koperen instrumenten lokten de klanten. Hij was nog niet lang aangekomen of de eerste arriveerde. Den bril van den ouden koster was gebroken en de knutselaar van de paroche (parochie) had wel al geprobeerd hem aaneen te solderen maar het was niet gelukt. Dus moest hij nen nieuwen hebben. Prius , zo heette den brillenman, bekeek eerst eens de kapotte bril en lei hem op den kant van de tafel. Nu moest den koster op een stoel nabij schuiven. “Ja, ’t is voor nen bril voor dichte bij te kunnen zien,“ zei hij,-“ want verre zie ik nog genoeg !” Prius deed de kist open en haalde verschillende brillen uit zijnen bak. Hij keek eens goed naar den ouden bril, waarvan de glazen vol zaten met krassen en vette vingers, en vergeleek de glazen en gaf hem dan een nieuwen door.
“ Past den dezen ne keer, “ zei hij. “ Hij is goed “ was ’t antwoord. Maar Prius wist uit ondervinding dat hij een straffere moest hebben. “En nu den dezen,” en hij gaf hem één die een beetje straffer was. “Awel, merdie, (krachtwoord) “ zei de koster “ als ik het moet zeggen ‘k zie er beter mee. Die heel klein letterkens van de gazette kan ik er nu goed mee lezen.” Na nog een paar keren geprobeerd te hebben, werd den besten overgehouden. Met een zeemlerken (zeemlap) kuiste Prius nog een paar keren den bril en de koop werd afgesloten. Ondertussen waren er wel enkele klanten in de herberg verschenen, en zaten geduldig hun toer af te wachten.
Als er een vrouwmens bijzat, was er al wat meer gebabbel en die becommentarieerde de verschillende modellen.
Veel soorten brilmonturen waren er toen nog niet. Het waren gewoon ronde glaasjes met een paar soepele branches achter de oren. Veel verschil was er niet, alleen de kleur kon variëren van lichtbruin tot donker.
Maar hij had wel een paar ‘Pince Nez ‘s’ in zijn assortissement. Die stond een beetje chieker, dacht men. Die waren meer geschikt voor den notaris, die ook zogezegd kwam aanschuiven, maar die toch wel een voorkeursbehandeling kreeg, want hij mocht voorkruipen.
Af en toe kwam den cafebaas aan Prius een pint reiken. “ Van al dat babbelen krijgt ge dorst “ zei Prius. Zo behielp hij al zijn klanten en als het tegen den noen was, mocht hij mee aanschuiven aan de tafel. En daar was hij blij mee, want hij was al enkele jaren wevenaar en koken was niet zijn beste zijde. En aan hertrouwen had hij niet gedacht, hij had genen tijd om een vrouw te zoeken, zei hij dan. Zijn klein paardje was heel den tijd buiten aan de ring in de muur vastgebonden. Hij had het wel van de kar losgemaakt en het van een emmer water voorzien. Als het werken binnen gedaan was, is hij dan met een klein emmerken zijn beestje een scheute bier komen brengen, het heeft dat dan maar gretig uitgedronken. Na het eten spande hij zijn paardje weer in en dan trokken ze naar huis.
Als het voor een speciaal geval was, dan verwees hij zijn klanten naar de oogmeester, om ze eens goed te laten onderzoeken.
Als we hem dan ‘s avonds toch thuis troffen, kon het gebeuren dat er al anderen voor waren, en dan was het van wachten. We mochten ons op een stoel zetten en vandaar uit konden we zijn werk goed gadeslaan. Als het voor een gewone leesbril was, duurde het niet lange, want die had hij in voorraad. Maar als er glazen moesten geslepen worden, duurde het wel veel langer. Voor mij waren het speciale glazen. Met het voorschrift van den oogarts in de hand, ging hij naar een hoekkastje vol schuifkens. Hij trok er een open en haalde de veel te grote glazen eruit, die staken in een papieren zaksken. Hij ging ermee naar een toestelletje om het na te zien. Mijn eerste monturen waren allemaal heel stevige metalen brilletjes, en ‘k mag zeggen dat ik niet veel glazen heb gebroken. Er was toen nog niet zoveel gezever en gedoe met modellen. Het gepaste werd dan maar op mijn gezicht gezet, en in een spiegel mocht ik dan kijken en zeggen dat het goed was.
Dan trok hij naar zijn keuken met zijn grote glazen, en een beetje later was hij terug, ze waren veel verkleind. Toen zette hij een slijpsteentje in gang. ’t Was één van de eerste elektrische motoren die ik zag. En draaide hij een kraantje open en door een klein buisje begon het water over het glaasje te lopen. Een schurend geluid samen met het motor gebrom vulde het lokaal. Af en toe paste hij zijn werk eens. En dan deed hij naarstig verder. Over zijn hand liep het witte slijpvocht. Hij paste nog eens en toen lei hij het opzij en begon het andere glas zijn afwerking te geven. Dan nam hij het montuurtje, stak er de glazen in, schroefde de kleine vijsjes stevig aan, en met een klein lapken wollige stof overwreef hij het, keek er eens door, en overwreef hij het nog ne keer. Dan nam hij het bij de branches en stak den bril op mijn gezicht. Hemeltje wat was dat een verschil tegen vroeger. Nu zag ik klaar en duidelijk alles scherp afgelijnd. Mama vereffende en we trokken den bergop naar huis.