De Schaliedekkers (kerktoren )
Op een morgen toen we naar school gingen en de zon reeds warmte gaf, keken we raar op toen we naar het uurwerk op de grote kerk keken. Overal lagen ladders op het dak, en hier en daar was hout te zien in de plaats van de vertrouwde donkere blauwe schaliën.
We vlogen misschien nog wat rapper dan gewoonlijk den berm af en bleven dan plakken boven de Paardenmarkt.
Vandaar zagen we aan d’ horloge en de torentjes dat het anders gesloten poortje nu openstond. Er waren mannen aan het over en weer lopen, en ze maakten met dikke staken een soort van stelling waar ze hun ladders op stelden. Veel was er nog niet te zien die morgen. Maar tegen de noen waren reeds een heel deel van de schaliën opgebroken en zagen we het blote hout. Hier en daar waren donkere natte vlekken te bespeuren. De mannen waren juist bezig enkele planken weg te breken met koevoeten en het half rotte hout viel omlaag op de gaanderij rond den toren. We moesten vlug naar huis gaan eten, maar we waren wel rap terug, om nog wat te kunnen zien van dat gedoe. Nu waren ze bezig met verse planken op die plaatsen vast te leggen.
Met behulp van de haken waar ze hun ladders overhingen gingen ze steeds hoger en ze maakten weer een nieuw plek schalievrij. Ze moesten er maar eens op slaan met hun pikhamertje. Rammelend vielen de schaliën omlaag. Onderweg vergruisden ze in kleine brokken.
Er was een nieuwe ploeg aangekomen en die was nu bezig met van planken en balken een glijbaan te maken. Zodat niet alles over de ladders en trappen binnen den toren naar beneden moest worden gedragen. Vanonder tegen de kerkmuur stond een driewielkar, waar alles ingestort werd. Met veel gedruis vielen de brokken schaliën naar beneden en ploften met veel stof in de kar.
Hoe hoger ze gingen hoe meer schrik we kregen. Maar die mannen liepen daar op die ladders en op een paar planken, als wij op de vasten grond.
’s Anderdaags gingen de werken normaal verder, de schalen ploften in de kar. De lege plekken werden steeds maar groter. Tot ze op ’t eind van de week, langs onze kant, tot heel boven waren aangekomen. Het was een lollig gezicht, precies of de kerktoren nu sproeten had, maar witte.
De maandag was het onrustig op de markt, men zag van verre dat er iets gebeurd was. Hier en daar, tussen de marktkramers, stond er iemand met grote gebaren iets uit te leggen. Uit de weinig verstaanbare woorden leidden we af, dat er iets moest gebeurd zijn. En ja eindelijk hadden we het beet. Er was een arbeider naar beneden gevallen en de pompiers hebben de zwaargewonde man moeten gaan halen, langs den smalle steile draaitrap, vanachter in de kerk. Het heeft een hele tijd geduurd. Op een brancard vastgebonden, hebben ze hem nog op tijd beneden gekregen. Daar stond den oude, maar zachte ambulancewagen al klaar, en werd er direct langzaam, om niet te schokken naar den kliniek gereden. Dokter Van de Schueren stond er al te wachten en samen met dokter De Bruyne, hebben ze de mens nog kunnen redden, maar hij heeft verscheidene dagen op het randje af gelegen. Een geluk dat het nog een jonge gast was, die rap herstelde, maar hij is nooit meer op een ladder gekropen, zei men later.
Van werken is er die dag niet veel in huis gekomen. Eerst moesten de mannen van het parket van Oudenaarde komen, met den stoomtram en die heren waren ook niet zo gehaast, om op die kaduke smalle trappen en ladders boven te kruipen. Ze hebben niets speciaal gevonden, maar met de koele morgen, was het misschien een beetje nat en glad van den dauw veronderstelde men.
’s Anderdaags waren ze weer bezig, maar niet meer zo gejaagd. En ’t was precies te zien, dat ze nu eerst eens keken, vooraleer ze hun voeten verzetten. Het heeft er nog een paar dagen ingehangen. Nu werden de glimmende verse schaliën aangebracht. Van onderaf werden ze vastgelegd. En langzamerhand werd alles weer normaal. Elken dag verdwenen de lege plekken, en na een goede week was de toren, langs den bovenkant dan toch weer gewoon, alleen blonken de nieuwe schaliën meer dan de andere, maar ge moest er dan toch speciaal op letten. Nadien werden alle andere zijden van de logge toren aangevat en tegen den kermis was alles weer als vroeger.
Pannenlegger
Ook andere huizen moeten soms na jaren een dakwerker op hun dak krijgen. De stormen en de windstoten blijven niet altijd zonder gevolgen.
De pannenlegger werd er dan bijgehaald. Veel eigenaars hadden op hun zolder meestal een paar pannen staan, voor als er soms één brak.
Dan was zijn eerste vraag : “Hebt ge nog pannen staan?” . Als het ja was, dan klaarde zijn gezicht op. Maar was het nee, dan werd zijn gezicht een vraagteken. Er waren zoveel verschillende soorten en maten. Tot hij besloot eerst eens te gaan kijken. En met zijnen velo was hij rap overal. Van op straat kon hij al zien wat voor een soort het was, en of hij ze in zijn remise staan had. Met een beetje geluk was het rap hersteld.
Van op de zolder had hij direct een overzicht. Overal zag hij spleten en licht, maar alles was dicht op die éne plek na waar de dakpan naar beneden was gevlogen, en een gat in het glazen dak van de veranda had gemaakt. Maar dat was werk voor Skar Fort, de glazenmaker. Met een handige greep stak hij de nieuwe pan door het dak en na wat gewrik en gewrong stond die daar alsof ze er altijd had gestaan.
Terwijl hij er toch was keek hij verder. Als er op de plancher natte plekken waren duidde dat op een lek.
Van op de zolder nam hij er enkele pannen uit zodat hij zijnen kop door het dak kon steken. Gewoonlijk is er ergens een plaats waar een korte pannenlat stak. Hij keek eens rond vooral in den rechter hoek beneden was dat zo. Het was waar de eerste pannenlegger zijn werk had beëindigd. Met een paar stampen van zijn vuist, loste de nagel en kwam een opening vrij waar hij zijn bovenlijf kon doorwringen. Nu kon hij het geheel goed overzien.
Eerst keek hij naar de goot. Die scheen hem droog. Alles werd goedgekeurd.
Maar het kon voorvallen dat hij ook geen reservepannen meer had. Hij had wel veel soorten, maar het viel wel eens voor dat hij er geen juiste meer had, dan was dat een groot probleem. Misschien kon hij nog een glazen pan vinden om dat gat te dichten, of kon het opgelost worden met een dakvenster te steken.
Als hij met een donker gezicht naar huis reed, stond hem niet anders te doen, dan voor te stellen een hele hoek te vervangen met jongere pannen, waarvan hij zeker was, dat ze binnen enkele jaren nog bestonden. De eigenaar, die woning verhuurde, zocht naar de goedkoopste oplossing. En zo kwam het dat er op één dak soms twee soorten pannen lagen. Als het nog een stevige woning was, en de eigenaar er zelf in woonde, kon hij hem wel eens een voorlopige schatting maken van een heel nieuw dak met verse panlatten en al. Maar dat was dan voor in den uitkomen als het wat droog weer was. Als hij zijn herstelling gedaan had, nam hij zijn emmerken met witte cement, en lei van op zijn ladder de kanten met een goede plak mortel nog eens goed vast, bijzonderlijk de zijkanten en rond de schouw. Dat waren de zwakke plekken. De vorstpannen overging hij nog ne keer, omdat van daar het meeste kwaad kwam. De loden voegen klopte hij nog eens wat aan en gaf de voeg een vulsel zodat alles weer goed werkte.
Nen druppel sloot het bezoek af, want hij had nen roden neus gekregen van die kou daarboven.