oen we nog zeer klein waren was het elke zaterdag avond‘bad.’ Winter of zomer, hetzelfde decor:
De houten kuip werd in de grote keuken op een driepikkel gezet, en op de cuisinière werd in een grote koperen marmiet regenwater van de pomp, heet gestookt. Daardoor was er in de plaats ook een gezellige warmte. Met een klein galvanisé emmerken werd dan de houten kuip gevuld en met koud water op temperatuur gebracht. De oudste werd het hemd en lijveken over de kop gestroopt, broeksken uit en dan als eerste in bad gezet. Op de hoek van een grove handdoek werd er met een stuk harde zeep ‘Palmolive ‘of ‘Cadum’ wat gewreven, tot er schuim gevormd was. Daarna werd elk plekje van ons lichaam net geschrobd, werkelijk schrobben, want die handdoek was nogal ruw. Dan werd de hoek van den handdoek eens uitgespoeld en de zeep weggewreven. Op de wijmen van de stoel werd een handdoek gespreid en vanaf de kuip werden we, spartelend, rechtstreeks op de stoel getild.
Bij het afdrogen hielpen we zelf al een deel, want de volgende moest dan snel de kuip in. Als het water te koud werd, werd er nog een half emmerken heet water bij gedaan.
Eens afgedroogd, volgde de verse tabbaard, en mochten we in de klein keuken in de zetel aan het vuur gaan zitten. Als alleman gewassen was, werden de vuile kleren gesorteerd. Ofwel mocht de witte was nu in de kuip trekken, of werd in de wasmand gegooid tot de maandag.
Na een kruisken, begon de processietocht naar ons bed.
Als het bitter koud was, mochten we een baksteen, die op de lange buis van de stoof opgewarmd was, in een handdoek gewikkeld, meenemen naar bed. Daar werden ze op de gepaste plaats gelegd: juist aan ons tenen, zodat we goed ineengetrokken, met onze voeten in onzen tabbaard gedraaid, er juist tegen aan kwamen. De dekens over onze kop getrokken en maar een klein openingsken om te ademen. Een paar minuten later waren we reeds verkocht en in dromenland.
Na een lange staat van dienst werden de te zware houten kuipen vervangen door gegalvaniseerde bassins. Ze waren veel handiger in gebruik, maar zelfs met warm water erin, voelden ze toch heel koud aan. En telkens voelden we, bij contact, een koude rilling door ons lijf gaan.
Toen werd er reeds gedacht om de ruimte onder den groten trap om te bouwen tot een ‘badkamer’. Er werd een oud allesbrandertje in gemonteerd en daarvoor werd er een schouw gemaakt in de enen hoek vlak naast de deur. Toen werd het water nog verder op de cuisinière verwarmd. Wanneer het kacheltje zijn beste tijd gehad had, werd het door een waterwarmer vervangen (zie badkamer).