We hebben op den berg lange moeten wachten op den ‘elektriek’. We waren al naar school toen den elektricien hier ons placement kwam doen. Berken, die boven de Brugstraat woonde, had al op een zondag geweest zien, wat er zo allemaal van zake was: hier een lamp, daar een ‘interrupteur’ (schakelaar) en een prise (contactdoos) en zo het hele huis door. Hij had beloofd dat het allemaal gedaan zou zijn tegen ’t einde van ’t jaar, en dat hij misschien, al binnen een veertien dagen al zou kunnen beginnen.
Maar de veertien dagen waren voorbij en er was niemand te zien. Mama had al verschillende keren gebeld (getelefoneerd) naar den elektricien en telkens was het zijn vrouw, en ’t was van: aja, dat ze haar werk daar dan kon naar schikken, en als het vakantie was, dat de gasten dan in de weg zouden lopen, en zo van die redenen. En elke keer kreeg ze de belofte, dat het voor van de week wel zou zijn. Op een morgen verscheen hij dan toch. Met op zijn stootkar een stapel lange buizen en een paar ladders, en enkele rollen gekleurde draad. Hij is het hekken dan maar binnengereden tot voor de voordeur.
Al het materiaal werd afgeladen en in de gang van ’t eerste verdiep gelegd.
Hij moest eerst weten waar de compteur (teller) moest komen en dat paste het best in papa zijn donker kamer. Daar was het best want met al die kadeeën, ge weet maar nooit, was de reden. Vandaar zou hij vertrekken hij met al zijn buizen. Met een langen hollen beitel met scherpe tanden, maakte hij van op een klein ladderken enkele gaten in de muur. Dat was het zwaarste werk, zei hij, en hij haalde zijn zakdoek boven en kuiste het zweet van zijn voorhoofd. Dat was rood van ’t stof van die stenen. ’t Waren harde muren, maar het plaksel dat was niet veel waard, het brokkelde gemakkelijk af. Mama had haar werk met al dat steengruis op te ruimen. Maar stof afdoen was geen avance.
Zo ging hij verder overal, in elke kamer in gans het huis. Het heeft wel een paar dagen geduurd, eer hij overal geweest was. Dan begon hij overal ronde blokskens hout vast te maken tegen de chambran van de deuren, en op dezelfde hoogte , maar omdat de muren al zo oud waren heeft hij overal eerst een gat gemaakt en er dan met plaaster een blok hout in gemetseld.
Op de plafond in het midden van de kamers deed hij anders, daar moest hij eerst de gepaste plaats vinden. Met zijn kneukel klopte hij zo wat rond, en waar hij aan de klank hoorde, dat het een keper was, stak hij daar zijn priem in, en ja, hij had de goede plaats. Nu vees hij daar een grote oogvijs in, waar dan later een luster kon komen. De rosace maakte hij direct met lange vijzen vast op het plafond. Maar bij ons waren reeds overal gasleidingen, zodat de lusters bleven hangen. Daar heeft hij dan een ‘plafonier’ gezet.
Eindelijk begon hij dan met zijn buizen, van de ene plaats naar de andere en vanop de plafond naar de schakelaar en naar de prisen. Dat waren maar van buiten dikke buizen, ze waren gemaakt van dun gegalvaniseerd ijzer en van binnen stak er pekpapier in. Dat was voor de ‘isolatie’ zei Berken. Als hij een hoek moest maken, haalde hij zijn plooi-ijzer uit, en met een paar keer te nijpen plooide de leiding, en telkens bleef er in de buis een klein vouwken staan. Met een attache en een nagel maakte hij dat dan vast. Hij heeft veel keer gevloekt, want het was ofwel rot plaksel of nen harde steen, maar op den duur lukte het toch met papa zijn gedacht. Papa had van die kleine staalnageltjes waarmee hij kaders aan de muur haakte en die gingen er beter in.
De rollen draad werden gehaald en de verschillende gekleurde draden werden daar dan samen in de buizen gestoken. Nu kwamen door een gat in de ronde blokskens, stukken draad uitsteken. Zo ging dat het hele huis door. Verschillende rollen werden zo verbruikt. D’ eerste plaats waar hij dan eindelijk begon met af te werken was de klein keuken. Daar waar de schakelaar moest komen, haalde hij uit een kartonnen doos eerst een stuk porselein en stak daar de draden door en maakte dit vast met twee vijskens op het bloksken. Met zijn nijptang sneed hij den te langen eind af, en met zijn mes maakte hij de uiteinden bloot, plooide met zijn rond tangsken de draad, en vees die met een koperen vijsje vast. Hij zette er het andere porseleinen stuk op en dan kwam het porseleinen knopje. Telkens probeerde hij of hij goed marcheerde door er een paar keer aan te draaien. Vandaar ging hij naar het midden van de plaats en na een paar minuten hing daar een lamp. De abat-jour (lampekap) dat was voor later. Die moest mama nog eerst gaan kiezen in den winkel. In den hoek tegen de schouw monteerde hij een prise, voor als er een radio zou komen. Zo heeft hij alle kamers gedaan en overal hingen nu lampen.
Enkele dagen later zijn ze van de ‘Centrale’ gekomen en er werd een ijzeren anker geplaatst op de buiten muur van de veranda en van daar werd er een paar draden gespannen naar de straat. Er werd een gat in de muur gemaakt en de dikke rode kabel werd binnen geleid recht naar de plaats waar den compteur moest komen . Ze hebben dat gat weer toe gepleisterd met een beetje roodgekleurde cement en lieten die dikke kabel daar zo maar hangen en zijn dan weggegaan.
Twee dagen later kwam een andere ploeg van drie man. Eerst hebben ze de kabel binnen verder afgewerkt en een compteur gemonteerd. De schakelaar stond uit. Ondertussen was één van de twee op de paal aan ’t straat gekropen en heeft daar dan de verbinding gemaakt. Als hij terug op de vasten grond stond is er dan enen naar het kabien gegaan en heeft daar de stroom terug opgezet. De buren die al allemaal stroom hadden zullen wel content geweest zijn. Want het heeft een helen voornoen geduurd. Toen kwam den chef binnen en met veel geste heeft hij dan de plombs ingevezen, er een loodje aan gehangen en de schakelaar aangezet. Hij draaide aan een knop en daar floepte de lamp aan. Hemeltje, wat was dat klaar. ’t Was alsof de zon binnenscheen. Ze dronken een grote pint, en ze wilden een sigaret rollen, maar papa trakteerde hen op een sigaartje.
Ze zijn dan overal gaan zien of alles in orde was, en na een krieksken (kriek op jenever) zijn ze dan met hun velo weg gereden. Zij waren content en wij ook, want we hadden eindelijk elektriek. Één van de eerste dingen, die nadien werden aangekocht was een elektrisch strijkijzer. Mama was in den hemel, bijzonderlijk in den zomer als er moest gestreken worden. Het was iets heel anders dan met de stoof of zelfs met de ‘gas’. Het bleef koel in de keuken, en als het ijzer warm was, kon mama altijd door werken.
Maar Berken, den elektricien, deed ook onder de radio’s. Zo kwam het dat papa hem eens gevraagd had, of hij niets had, waar de groeiende jongens zich konden mee amuseren. Op ne keer kwam hij den hof op met zijn auto, en uit de koffer haalde hij een grote doos met van alles in. Enkele oude radiolampen waarvan hij beweerde dat ze nog gingen en dan van die dikke bollekens die hij condensators noemde en hij sprak van weerstanden en van al die vreemde woorden. Hij had er ook enkele oude boeken bijgedaan, want hij moest van zijn vrouw ne keer een grote kuis houden in al die oude rommel. Alles werd naar de veranda gebracht. Die stond daar nu toch leeg, sinds papa zijn atelier gezet had.
Er stond nog de grote tafel en enkele stoelen. In het schooljaar mochten we er niet in, maar in de vakantie, als het regende, dan trokken we allen naar ons ‘speelruimte’.
Eerst werden de verschillende plannen doorgelezen en leerden we zo de verschillende onderdelen van elkaar onderscheiden. Er waren bij de rommel ook een paar batterijen, die hun besten tijd gehad hadden, maar er kwam toch nog stroom uit, want als we de draden tegeneen deden kwamen er nog vonken uit. Op een dag, het moest er dan toch eens van komen, wilden we ook onze radio zelf maken. Nonkel Pol uit Luik was eens op bezoek, en leerde ons hoe we galène (een kristal) moesten maken door lood en solfer in een proefbuisje te verwarmen boven de bunzenlamp (gasbrander) van papa. Na een paar keren lukte het ons om een aaneenklevend kristal te maken.
We waren in den hemel. Nu restte nog alleen een regelbare condensator ineen te flikken, want dat was bij den rommel niet bij. Samen overlegden we hoe we dat konden maken en op den duur, met veel geduld, hadden we iets dat aan de vereisten voldeed. Met enkele repen zink tussen een paar plankskens en geïsoleerd met boterhammen papier lieten we met een paar koordjes een ander stel plaatjes omlaag met een bobijn, waar we moesten aan draaien. Het scheen misschien wel primitief maar het ging. Een hoorn van een telefoon, die we van ‘Bert van den telefoon’ hadden gekregen, samen met een langen eind telefoondraad, moest dienen om iets te horen. De telefoondraad werd van op de stal verbonden met het dak van de veranda en voorzien van de nodige isolatoren, gaf ons een zeer goede antenne. Door het verluchtingsgat kwam de geïsoleerde draad juist boven onze tafel binnen. Mon, van de tantes, heeft dat nog gedaan, en het was in orde.
Als alles ineen zat konden we beginnen met testen en ja, er kwam muziek uit. Maar het was van zeer verre dat we de radio ‘Tour Eifel’ en ‘radio Huisden’ konden oppakken. Brussel bestond toen nog niet. We hadden de smaak te pakken en zo werden dan ook de lampen geprobeerd en met een luidspreker werd er een klank geproduceerd, die we van op een paar meter reeds konden horen. De hele tafel stond vol lampen. En, na veel zagen, is papa dan toch bij Berken een regelbare condensator gaan halen. De kwaliteit was veel beter. Maar de vakantie was ook ten einde en in ’t schooljaar was de deur op slot. ’t Was niet erg want we hadden ons goed geamuseerd, veel geleerd en handigheid gekweekt.