In de Grote straat, bijna aan de Kalottenberg, was er nen horlogemaker. Nestor was zijn naam, maar iedereen noemde hem: de Nest.
Hij was feitelijk van Aalst afkomstig en had er zijnen stiel geleerd bij een gekende uurwerkmaker. Toen hij Nelle leerde kennen zijn ze hier komen wonen in een huis van haar nonkel. Hij was niet van de magerste en er stond altijd een zwaren bril op zijn dikke neus. Hij was zo kaal als een kikker, en als hij in zijn deurgat stond, konden we de honderd lampkens op zijn bolle zien weerspiegelen. Zijn vrouw Nelle was juist het tegenovergestelde: zij was aan de kleine kant, en graatmager. Haar grijs haar zat op een dikken dot bovenop haar hoofd, vastgehouden met een paar gouden spelden. Een fijn gouden brilletje, waarachter helblauwe oogskens, sierde haar fijn gelaat. Ze zijn kinderloos gebleven zodat hun zaak later naar een ver familielid is gegaan. Beiden waren altijd in een kraaknet witte kiel gestoken. En in zijn pijpzak stak altijd een loep naast zijn leesbril. Zijn zwarte schoenen blonken als spiegels, en zij liep op schoenen met een halve hiel.
In zijn prachtige etalage lagen alle soorten zakuurwerken vooraan op een rood velours doeksken. Aan de knop bovenaan hing met een fijn draadje een ovaal prijskaartje. Maar spijtig voor onze oogskens konden we de prijs niet lezen, toevallig was hij altijd niet te zien van op de straat. Ze stonden te pronken tussen de gouden trouwringen en bracelets en verder op een glazen verhoogsken stonden de sierringen met diamanten en rubis en ik weet niet wat voor soorten steentjes.
Op de zijkant naar de deur toe stonden op glazen etagères zwart lederen doosjes met colliers. Daaronder hingen hele tressen van horlogekettingen van goud en zilver.
Achteraan stonden de schouwgarnituren met in hun midden een elegant slingeruurwerkje, wiens korte slingertje ijverig heen en weer wipte. Aan de zijkant hingen verschillende statige horloges, wiens lange slinger rustig heen en weer ging, in hun koper de hele wereld weerspiegelend. De zware zwarte gewichten zakten tergend traag naar beneden. Telkens we voorbijliepen was hij juist weer opgetrokken.
Op sommige momenten klonken in de winkel een hele resem beiaarden en bimbamden ze alle door elkaar. Als het op de wijzer twaalf uur stond duurde het een hele poos vooraleer het deuntje gedaan was. Hun geluid was tot op den overkant van de straat te horen.
In de andere vitrine aan ’t straat, stonden verschillende porseleinen garnituren en schouwstukken. Sommige in felle kleuren en overdadig versierd, en een paar centimeter verder was het soberheid troef. In eenvoudige lijnen en kleuren, gaven ze door hun kwaliteit en materiaal de waarden aan. In een hoek was het alles oosters van donkere cloisoné stukken tot fel blinkend ivoor. Daar ontbraken geen keizerfiguren en holle bollen op een zijden achtergrond. Dat verkocht hij ten voordele van zijn broer die pater was in China.
De inkomdeur in het midden, was een kunststuk. Een gesculpteerd paneel waar een geslepen glas inzat, met gezandstraalde versieringen. Een koperen handgreep liep over de volle breedte van de deur. Bij het binnentreden ging een waar klokkenspel aan de gang. Een volledig glazen toog omlijst met een eiken kader toonde een ware verlokking van goud en edelstenen.
De zakuurwerken lagen net geordend naast elkaar, maar ge moest geen kenner zijn om er de duurste uit te halen. Deze extra platte zilveren en gouden exemplaren, staken fel af tegen de plompe dikke spoorweg uurwerken, waar achteraan een stoomtrein op stond.
Aan één kant waren de eerste armbanduurwerken te vinden. Ronde en rechthoekige, waarvan de heel fijne voor de vrouwen waren, en de dikke onhandige modellen voor de heren. ’t Was allemaal schoon en het blonk in het licht van de immer brandende koperen luster met wel honderd lampkens in.
Onderaan lagen er wandelstokken met gouden en zilveren krukken, in hout of been of zelfs in hoorn uitgevoerd.
Op de éne muur hingen, netjes op een rij, verschillende hangklokken, bovenaan en op de kast eronder stonden verschillende schouwgarnituren in verschillende prijsklassen.
In een vitrinekast naast de huisdeur lagen in verschillende etages de ringen. Vrouwenringen in verschillend materiaal en vormen, gegarneerd met diamanten in prachtige lederen etuis, van binnen versierd met witte zijde. Daaronder stonden de trouwringen, maar daar was niet zo veel keus. Maar ze lagen er broederlijk naast de gouden armbanden en colliers.
Als er in de week soms eens een boerken met een pak onder zijnen arm de deur instapte, wist Nelle direct wat er van zaken was. Ze riep direct op Nest, en hij was juist aan een moeilijk geval bezig, zodat we hem konden horen grommen, als hij vanuit zijn werkplaats in de achterkeuken naar voor kwam. De boer lei zijn pak op de toog en begon zijnen uitleg. ’t Was van: ze ging niet meer juist den laatsten tijd, en dat ze sedert enkele dagen niet meer aan de gang te houden was. Nest kende dat lied al lang vanbuiten. Hij bekeek het kaduke geval eens goed en zei dat hij zijn best zou doen, maar dat het toch wel al een heel oud stuk was.
“Ja, juist” zei ’t boerken, “mijn grootvader heeft het nog gekregen als hij trouwde”. Maar juist daarom wou hij het weer goed zien werken.
Nest deed het pak open en verschoot van wat hij zag. Een oud slingeruurwerk met nog koperen bollen en slinger. Hij zag op het papier dat er nog oliesporen op waren. En hij vroeg hoe lang het geleden was dat hij het ne keer had gesmeed. “Wel, mijn vrouw heeft er verleden week een beetje olie aangedaan,” zei hij. Maar toen hij wou weten welke olie, moest Nest horen, dat het olie was waarmee zij haar naaimachine had gesmeerd. Nest zei dat het niet lang zou duren. ‘t Boerke wou wachten en ze dan direct weer mee nemen. Maar nee he!, ze moest tenminste nog een helen dag bewijzen, dat ze wou blijven gaan, zei den horlogemaker. Bedrukt ging het boerke dan naar huis, hij mocht er Zaterdag achter komen. Hij moest voor ne keer zijnen plan maar trekken met zijnen Jazwekker van op zijn slaapkamer.
Nest nam alles samen en trok ermee naar. Daar lei hij het op een vrije plaats op zijn werktafel. Hij deed alle emballage weg en bekeek het geval ne keer van nabij. Het stof lag er nog vingerdik op. Hij ging er vlug mee naar zijn klein koerken en blies er ne keer goed op. Een wolk van stof kwam eruit. Dan haalde hij zijn blaasbalg en overging het oude stuk ne keer goed. Met een borstelke wreef hij alles proper, zodat ze nu binnen op zijn bank kon liggen.
Zijn eerste werk was de wijzers eraf doen en de kadran (wijzerplaat) los maken, door die pinnekens uit te trekken. Hij lei alles schoon bijeen op een hoek van de tafel. En dan zette hij het stuk antiek op een speciaal stoeltje. Aan de koperen tandwieltjes te zien, was er veel sleet op. Hij bewoog het kleine slingertje eens, aan den “tik’ hoorde hij dat er nog leven in zat. Hij haalde zijn fles met nafta uit de kast en met een borsteltje ontvette hij het hele stel. Ze zag er nu veel frisser uit. Nu hing hij de ketting en de slinger terug op hun plaats, en gaf ze een duwke. Ze tikte een beetje mank. Hij keek naar den baskuul, die zijn slinger doet bewegen, en ja die was gedereguleerd. Met één van zijn tangskens prutste hij daar een beetje aan en hervatte zijn test. Het klonk al veel beter. Nu deed hij er met een pluimke een beetje van zijn olie aan, en gaf een duwke aan de slinger. Ze tikte nu normaal.
De zaterdag kwam den boer met zijn sjees. Zijn vrouw was meegekomen, flink uitgedost en met heel haren goudwinkel aan stapte ze met opgestoken nek de winkel binnen.
Toen Nelle hen zo zag binnenkomen, kwam de commersante in haar wakker. Ze ging eerst vanachter bij Nest en ze stuurde hem naar het koerken, hij moest daar maar blijven tot zij hem kwam roepen en dan moest hij zeggen dat het uurwerk niet langer meer wou gaan dan een uurken, en dat het doodversleten was. Het was nog maar alleen goed voor den vuilhoop. Ze herhaalde haren uitleg aan het verbouwereerd boerken en zijn fiere madam. Maar die was maar al te content dat ze van dat oud scharminkel verlost was. Het heeft niet lang geduurd en ze zijn naar huis getrokken met de schoonste en duurste horloge, die Nest in huis had, want de dochter van den burgemeester had ook een nieuw slingerhorloge gekocht en men kon toch niet verlangen dat zij één kocht die minder was. En Nest mocht dat oud ding dan maar zelf aan de vuilkarre meegeven. Maar hij hield die samen en verlapte dat dan aan de voddenman, die om de maand eens rondkwam. Zijn vrouw kreeg er nog een popken voor, maar dat gaf ze dan weg aan ’t eerste kind dat in de winkel kwam.
Tot hij ontdekte dat er een antiquair was die ze voor een appel en een ei opkocht. Hij heeft ze dan voortaan allemaal bijeengehouden.
Nest was een fijne stielman en hij kon werkelijk veel repareren, maar dat wou zijn vrouw niet, die verkocht liever een nieuwe. Daar was zoveel werk niet aan en ze verdiende er meer aan. In zijn werkplaats stonden verschillende kasten. Ze waren gevuld met kleine houten schabben. Waar de verschillende soorten van tandwieltjes en andere onderdelen lagen, elk stukje nog verpakt in geolied papier vers uit de fabriek. De kettingen hingen met trossen samen aan enkele haken.
Zijn gouden voorwerpen keurde hij zelf ook nog eens, want hij had een keer een paar zogezegde gouden ringen gekocht van een eerlijk uitziende vreemdeling en daarna ondervonden dat hij bedrogen was. Hij heeft toen een steen en de flesjes gekocht en nu test hij elk stuk op hun gehalte. Ringen en andere voorwerpen maakte hij zelf niet, daarvoor kende hij een specialist in Gent. Als er eens iemand een speciale ring of oorringen wou maakte hij een tekeningsken tot de klant tevreden was en stak dat in een envelop en stuurde hij dat op. Een paar dagen later werd dan in een verzegeld doosje het gevraagde blinkende stuk door een speciale koerier afgeleverd. Als de klant het niet goed vond, zei hij niets en etaleerde het dan in zijn vitrine met als reclame “Nieuw uit Parijs”, en zó was het op een ik en ne gij verkocht.
Van diamanten en parels hield hij niet veel. De waarde was niet zo goed te meten en er zat teveel bedrog tussen, dat men op het blote oog niet kon zien.
Een van de operaties waar hij het meest voor gekend was, was een wekkerglas insteken. Bij de opkomst van de mechanische wekkers hadden de meeste mensen last van dat zenuwslopend ‘patjiek patjak’ den hele nacht door. Bij velen is hij dan, na hem uren uit zijnen slaap gehouden te hebben, soms wel eens met een grote kolère tegen de muur of op de grond terecht gekomen. Gevolg was een gebroken glas. Wel daar moest men voor bij Nest zijn. In één twee drie zat er, terwijl dat men in de winkel wachtte, een nieuw glas in, en was hij gesmeerd ook, zodat hij wat minder lawaai maakte. Hij had die glazen altijd in stok liggen.
Zakhorloges repareerde hij zelf, zeker deze die hij verkocht, want hij had alle reservestukken van zijn merken in huis. Dan zat hij aan zijn venster in zijn werkplaats met een zwart buisken in zijn rechteroog en onder het licht van een lamp werkte hij daar dan aan met zijn fijne toerneviskens (schroevendraaiers) en zijn pincettekens. Hij haalde er het versleten stuksken uit, scharrelde dan in zijn schabbenkast, en nam het gepaste stuk van hetzelfde merk eruit, en verving dat. Alles werd weer dichtgeschroefd en ge mocht gerust zijn: uw horloge was weer als nieuw. Aan gouden voorwerpen viel niet veel te herstellen, hoop en al eens een slotje van een kettingsken repareren, of het slot van een bracelet. Maar als het te moeilijk was stuurde hij dat maar door, hij was daar niet voor geïnstalleerd.