Wortels bleven op het land staan tot het de eerste dagen eens begon te vriezen. Er werd een ruime hoeveelheid uitgedaan en van hun aarde ontdaan. Het loof was voor de beesten. In de kelder stond er altijd een bak met zand, daar kwamen ze dan in terecht. Ze werden schuin gelegd en de toppen werden met zand bedekt. Hetzelfde gold voor de prei. Hier werd het teveel aan loof in den tuin gelaten want de beesten lustten dit niet. Een portie voor een paar dagen werd dan in het zand bewaard.
Eetrapen voor in de hutsepot die bleven staan, maar de bieten voor de beesten werden in een kuil in de tuin naast het hekken bewaard. De voorkant werd afgedekt het een bundeltje stro. Bij de boeren werden ook hun patatten in afgedekte kuilen in de grond bewaard.
Zo, de kelder was gevuld, de lange winter kon beginnen. Maar het waren wel een paar weken van intense arbeid geweest.