Meerdere kleermakers woonden in onze stad. Maar niet alle hadden een winkelruimte met etalage. Bij ons thuis hadden we er énen die in Boelare woonde, op de ‘Bastrenke’. Hij, Sooi, (Francois) de kleermaker, was getrouwd met een Walin, en hoewel het schaap haar beste deed, het lukte haar toch niet enkele deftige woorden in het Vlaams, of zelfs in het dialect uit te brengen.
’t Was in een soort villaatje dat hij woonde. Hij had ook een auto, een oude fiat, maar hij kwam er niet veel mee buiten. Alleen om naar de winkel te rijden waar hij de kostuums voor de klanten maakte. Hij zat geïnstalleerd in een grote kamer. Aan het één venster stond een grote tafel. En voor ’t ander raam stond een zwaar naaimachine. Er stonden verschillende kleermakerspoppen op een poot. Aan één ervan hing een kostuum dat half afgewerkt was. In een hoek stond een kast waar de rollen stof uitstaken, aan de andere kant lagen de rollen met verschillende soorten van voering. In de kast lagen verschillende soorten epauletten of schouderstukken, en vulsel. De gepaste knopen staken op kartonnekens in een kartonnen doos op de schouw waar een grote spiegel bovenhing. Een grote houtkachel stond in het midden en daarop stond een groot strijkijzer met een schouwken aan.
Sooi had ook bijen, en was ook een knutselaar zoals papa en af en toe maakte hij eens een schilderij, zo noemde hij dat toch, en zo was er een vriendenrelatie ontstaan. Hij maakte de kostuums voor papa. Als het lukte, konden we wel eens meegaan. ’t Eerst wat gebeurde was de stof kiezen. Voor zijn wekendaags kostuum was dat niet moeilijk, het was altijd zwart geribd velours. Maar toen hij die stalen uitnam, verschoten we dat er zoveel soorten van waren, van grove ribben, tot fijne, en effen, en van blinkend tot half mat. Papa had liefst van dat soepel, waarin ge zeer gemakkelijk zit, dus niet te dik en te stijf.
Het was een leuk gezicht dat maten nemen. Met zijn boeksken dichtbij op de tafel, begon Sooi te meten, eerst de borstomtrek, de armlengte en de beenlengte en daarvoor zette hij zich op zijn knieën. Terwijl hij de maat nam, had hij zijn potloodje stevig in de mond, zodat hij niet kon spreken. En dan mommelde hij wat, maar niemand verstond er een gebenedijd woord van. Op het eind schreef hij dan alles op en overliep nog eens zijn getallen, of alles wel klopte.
Een geluk, hij had de stof in zijn reeks liggen. Dan gooide hij de dikke rol op de grote tafel en rolde die open. Van een haak neven het raam hief hij een bundel papieren schablone en ritselde daar een paar uit. De verschillende stukken schikte hij naast elkaar. Maar hier moest hij nu rekening houden met de richting van de ribbeken van het velours. Na een beetje schikken, spelde hij de modellen vast op de stof, zodat ze niet verschoven bij het aftekenen. Met behulp van zijn lintmeter tekende hij met zijn wit kleermakerskrijt enkele lijnen op de stof. Hij mat voor alle zekerheid nog eens na, en knipte met een grote zware zwarte schaar juist op de lijntjes. Hij sneed er zo een paar lappen uit, en stak die dan samen met een kopspeldeken. Zo deed hij verder.
Alles werd zorgvuldig op een stoel gelegd. Hij haalde een kleermakersbuste naar voor. Daar hingen reeds verschillende soorten stijve stof op vastgeprikt. Dat was om het model te geven, en de plooi erin te houden. Daar zat paardenhaar in verwerkt, verklaarde hij ons.
Met zijn doos met kopspeldekens naast hem begon hij de verschillende vers gesneden lappen erop te spelden. Dan met een witten driegdraad naaide hij alles samen zodat het meer en meer op een vest begon te lijken. ’s Anderdaags kon papa reeds komen passen. Daar hing werkelijk reeds een kostuum klaar. Papa moest daar nu eens als een model recht staan en alle bewegingen doen die Sooi hem voordeed. En dan plots trok hij de mouw los en zette ze weer op haar plaats, streek er eens over met zijn hand van den énen kant naar den anderen en dan nam hij een stukske kleermakerskrijt en maakte hij enkele tekens, en stak met een paar kopspeldekens de mouw weer vast. Zo kwam elk onderdeel aan de beurt. De lengte van de mouwen werd afgetekend en omgeslagen en met een kopspeldeken vastgelegd. Twee dagen later moest hij nog ne keer gaan passen. Gewoonlijk moest dit niet, maar velours was zo een moeilijke stof naar het schijnt, dat hij liever nog eens paste. Hij wilde niet dat papa in een ongemakkelijk en slecht zittend kostuum rond liep.
Onder den éne schouder stak hij nog een dikteken bij en zo waren de schouders nu mooi gelijk van hoogte. Ook werd nu de juiste maat van de knopen aangegeven. Op ne zaterdag kon hij het kostuum gaan afhalen en werkelijk, het paste hem als gegoten.
Voor ons, de kinderen, was het veel eenvoudiger. Maar er was één moeilijkheid, mama stond erop dat ze van dezelfde stof en model waren. Wij togen met mama naar een winkel in de Nieuwstraat. Daar werd confectiekledij verkocht die in een fabriek gemaakt werd, en hun specialiteit was kinderkostuums. Er werd door mama eerst een keuze gedaan in de soorten, waar er verschillende maten ter beschikking waren en dan mochten we, we waren toen met vier, elk zo een kostuum passen. Achter een gordijn dat openstond, werden we eerst een broek gepast. Het was toen nog mode dat kinderen tot hun plechtige Communie met een korte broek liepen. Om goed te zijn mocht ze niet langer dan ’t halvend de knie. Of toch maar een klein beetje langer. En zo stonden we daar dan, voorzichtig, wegens die prikkedingen. Als er één te lang was werd die dan ook ingevouwd en met een kopspeldeken vastgelegd. Voorzichtig werd de broek dan uitgedaan. De zoom werd voorzichtig losgepeuterd en op de goede maat weer met de hand vastgenaaid.
De vest was gemakkelijker, alleen de mouwen dienden soms te worden aangepast. Een paar dagen later, vóór ’t één of ’t ander feest werden die keurig verpakt thuis afgeleverd. En fier dat we waren die dag, dat we ons zondagskostuum voor het eerst mochten dragen. We tastten eerst in de zakken, maar nee niets te bespeuren. ’t Eerst wat mama dan deed was er een zakdoek in steken. Zodat we daar onzen neus konden aan afvegen, in plaats van aan ons mouw.
Voor mama’s kledij was het anders. Zij had een ‘kleermoakesse’ (kleermaakster) op de Buizemont. Ze waren van dezelfden ouderdom en ze waren alle twee naar Hunnegem naar school geweest. Haren man was lang geleden gestorven, en nu moest zij met kleermaken haren kost zien te verdienen. Als het een schoon kleed was dat ze in haar kop had, zochten ze eerst onder het babbelen, soms uren in de verschillende boekskens, anders kocht mama een modelleken in een winkel in de Brugstraat. Ze had een grote keus aan alle soorten krapkens (resten stof) en hadden alle twee nogal dezelfden smaak en het duurde niet lang of de keuze was gemaakt. Ze lei er de schabloon op en stak die vast, en tekende alles nauwkeurig over. Met een witten driegdraad werd alles voorlopig in elkaar gestoken, en gepast. Mits enkele kleine aanpassingen was het goed. En na een paar keer passen werd alles definitief vastgenaaid. Met een kanten boordlint of een stuksken kant werd het zelfs nog fleuriger. Zodat we mama eerst twee keren moesten aankijken eer we bekomen waren van haar verschijning.
En zo was mama altijd eenvoudig, goed, en schoon gekleed. Ze heeft nooit geprobeerd, alhoewel ze goed kon naaien, met van zo een pasmodel zelf een kleed te maken.