Loodgieter

Op ne keer, we lagen goed te ronken in ons warm bed, werden we opgeschrikt door een paar druppels, die van de plafond recht in ons gezicht waren gedrupt. Het werd ’s anderdaags een helen uitleg, want op het plafond was op ’t eerste zicht niet veel te zien, en wie keek er nu naar den plafond. Dus werden we verdacht van ’s avonds te veel te hebben gedronken. Niemand had eraan gedacht dat het al zoveel geregend had en dat er sterke wind geweest was overdag. Maar toen we ’s avonds nog ne keer naar het plafond keken bemerkten we een kleurverschil en hingen een paar dikke druppels klaar om te vallen. Gauw mama op de hoogte stellen. Ze kwam kijken en ’t enige wat we toen konden doen, was het bed verschuiven.
Zo gezegd zo gedaan, en onder de verdachte plaats werd dan maar den faience bassin van de lavabo gezet. Verse lakens op het bed, en een paar droge dekens en we konden slapen.
De volgende dag was er een grote controle, en er was in de zink boven het dakraam een barst. Omdat papa geen zware soldeerbout had moest er een loodgieter komen.
PlaatbewerkerJefken Krol, die naam had hij vanwege zijn dikke krollebol, moest komen zien. Die had in de Vredestraat een winkelken van pompen, faience baden en lavabo’s en van andere loodgieterijartikelen tot zeepbakskens toe. Met zijnen velo was hij daar rap, en hij bestatigde, dat de hele plaat moest ververst worden. Er waren verschillende barsten in, maar ze waren nog niet door. Het goed repareren zou maar tegen de volgende week kunnen, want hij zat nu op een plaats met een heel dak open. Hij depanneerde ons wel voorlopig met een beetje mastiek, en dat had hij altijd op zak, maar de naaste week zou hij zeker op post zijn.
Werkelijk de volgende week kwam hij hijgend en zwetend aanbellen.
Hij duwde zijn stootkar tot vóór de achterdeur, en zette zijnen frein goed op en stak zijn steunpoot uit, zodat alles goed op zijn plaats bleef. Hij had een klein plooibanksken mee, en een paar stukken zinkplaat. Hij zou ondertussen ook de brede dakgoten nazien. Hij trok naar boven en nam de maten op in zijn calpinsken (notaboekje). En kwam weer beneden. Hij stelde zijn plooibank op een paar schraagskens en trok een groot stuk zinkplaat van zijn kar. Daar tekende hij eerst zijn maten op af en met zijn blikschaar sneed hij daar de juiste vorm uit. Zijn geelkoperen braseerlamp vulde hij met nafta, en uit een flesje deed hij een beetje alcohol in het baksken onder den bek. Hij stak dit met een steksken aan, een lichtblauw vlammeken dwaalde rond de roodkoperen soldeerkop. Na een tijdje pompte hij een paar keer. En dan kwam een geelrode vlam te voorschijn. Nog een paar trokken aan de pomp vanachter, en er kwam nu een hevig blazende blauwe vlam uit den bek. Een prachtige groen vlam omgaf de roodkoperen aangespitste kop. Met zijn stuk zink onder zijn arm en zijnen alaambak over zijn schouder trok hij met zijn vurig spel naar boven.
LoodgieterDoor het venstergat lei hij dat recht voor hem in de brede corniche (dakgoot). Hij zette zijnen alaambak aan den anderen kant van de goot, maakte de naburige schaliën los en verwijderde ze. Toen nam hij een stalen borstel en wreef op de ouden soldeernaad, dan hield hij de vlam er eens over zo dat den ouden tin er in een klein straaltje tussen uit vloeide en met een tournevis maakte hij de naad verder los, langs beide kanten. Er zaten nog wel een paar nagels in, maar die sleurde hij mee uit. Hij gooide het een beetje verder in de goot en nam nu zijn nieuw stuk geplooide plaat en paste. Het was wel een beetje te groot en met zijn blikschaar sneed hij het juist op maat. Hij paste het, en dan met een paar koperen nagels lei hij het vast. Uit zijn bak haalde hij een flesje en in een oude jatte. Hij schonk er een beetje in van uit het flesje, en deed er enkele snippers zink bij. Het goedje begon te koken en te schuimen. Hij nam een versleten ganzenpluim en daarmee streek hij op de juiste plaats een beetje van die ’spritsel’. (esprit de sel, soldeervocht). Zijn bout was nu wel goed warm, en hij nam een latte soldeertin, en stak er den bout eens tegen, er smolt direct een dikken druppel af. Nu zette hij zijnen bout op de naad waar de beide zinkplaten opeen lagen, en deed de kraan van zijn braseerlamp nu volledig open. Er kwam een hevig gesis uit, en het vloeibaar tin smolt onder den boutkop en liep tussen de twee platen. Hij blies er eens over, en met een vod overwreef hij den mooi blinkende naad en begon direct aan den anderen. Hij maakte de koppen van de koperen nagels ook eens nat met zijn pluim en liet er een dikken druppel soudure op vallen. Voorzichtig stak hij de schaliën weer op hun plaats. ’t Was gedaan met dat lek, en de plafond is dan weer opgedroogd. Alleen nog een lichtgele vlek was zichtbaar, maar dat was daarna bij het verven verdwenen.
Terwijl hij daar boven was, heeft hij het hele dak gerepareerd. In den hoek waar er altijd wat water stond, heeft hij er wel een paar lappen moeten opleggen, want er waren rotte plekken. ’t Dak werd weer goedgekeurd voor een paar jaar. Jefken heeft de grote pomp van in het washuis ook eens onder handen genomen. Hij dacht eerst dat hij nen nieuwe loden darm zou moeten steken hebben. Die had nogal wat te lijden gehad van de ijzeren emmers, die daar vlak naast hun plaats hadden. Met zijn Engelse sleutel deed hij de grote moeren los, en na een beetje gewrik had hij hem in zijn handen. Hij was nog niet zo erg beschadigd en nog dik genoeg. “In mijnen alaambak steekt de juiste paternoster”, zei hij. We keken raar op, en toen haalde hij een helen resem bollen uit die aan een koorde samen hingen. PaternosterVan voren waren het kleine bolletjes die langzaamaan dikker en dikker werden. Hij wrong eerst een ijzerdraad door de oude buis en die maakte hij vast aan die ’paternoster’ en dan trok hij eraan. De kleine bollekens schoven naar binnen. Dat ging nog gemakkelijk, maar naarmate ze dikker werden, moest Jefken ook harder trekken. We zagen de eerste klein bollen er reeds boven uitkomen en de platgenepen buis werd ronder en ronder. Nu kreeg Jefken het op een plek wel heel zwaar en moest hij uit volle macht trekken. Op de enkele oneffenheden die er nog waren, gaf hij met zijn houten hamer enkele tikjes en schoof het weer een beetje gemakkelijker. Opeens ging het heel gemakkelijk zo dat Jefken met de hele resem bollen omver viel. Een chance, want enkele minuten ervoor, stond daar nog een waskuip met regenwater, anders had hij een nat pak gehad. Hij nam nu een andere paternoster met gelijke dikke bollen en stak die op de plaats waar een courbe ( draai) moest komen en op zijn knie trok hij daar den bocht in, en de buis bleef daar nu mooi rond. Hij deed er alles uit en monteerde de vernieuwde buis op haar oude plaats. ’t Was precies nieuw. Papa heeft er nadien een ijzer vóór gezet, en alle miserie was voorbij.
Enkele dagen later liepen we als gewoonte naar school, en weet ge wie we in de Brugstraat tegen het lijf liepen? Wel, Jefke Krol. Hij was bezig met een regenbuis te vervangen. ’t Was nog een oude, van in den tijd dat ze de zinken buis tot aan de grond lieten komen. Maar vanonder is dat een perfecte halteplaats voor elke hond. En de vele straaltjes hadden de zink helemaal kapotgevreten. Dus moest die vervangen worden. Jefken had niet lange moeten provellen (prevelen) om er een vierkante gietijzeren buis te zetten. En met een buis onder het pleintje rechtstreeks te doen uitkomen in de zeppe. Hij had een paar schraagskens op het pleintje gezet en er een rode vod aan gebonden. Hij was juist bezig het pleintje open te breken. Met zijn spade probeerde hij een greppel te steken maar het was zo hard en ‘t stak vol stenen dat hij naar huis achter zijn pioche is moeten gaan. Daarmee woelde hij de aarde los en met zijn troefel schepte hij de aarde eruit. Hij had goed gerekend en kwam juist uit op een naad van de borduurstenen. Met zijnen zwaren hamer en beitel kapte hij een stuk van den borduur af. Zijn vierkanten buis die aan de ronde regenbuis aansloot, zette hij met een paar platte ijzers in de muur vast. En vandaar sloot hij de fonten (gietijzeren) buis aan, ze stak juist gepast tussen de borduurstenen en dan deed hij er weer aarde rond, damde met zijnen dammer alles goed vast, en lei de platte kasseisteentjes op hun plaats. Van zijn stootkarre nam hij nen emmer moortel en voegde de steentjes proper vast, en hij lei er nog een dikke plank over. Hij gooide alles weer op zijn karre en hij was weer al fluitend weg naar een ander corvee (werkje).

Loodgieter

Hij deed niet alleen zink en loodwerk maar hij plaatste ook gasleidingen en deed ook waterleidingsinstallaties. Zijn stootkarre was gekend in heel de stad, er lagen altijd stukken gereedschap op. Als er ladders op lagen was het zeker dat hij in de één of andere corniche aan het werken was.
Maar als er een driepoot voor de deur stond, was hij aan de gas of de waterleiding aan het werken. Dan lagen er voor ‘de gas’ zwarte buizen op zijn karre. Hij liep heen en weer met zijn plooimeter in de hand. Hij nam een stuk buis van zijn karre en spande ze in de klemstoel. Met een grote filière rok hij dan eerst draad op het tsjopken (top, einde). Hij schoof den filière over de buis, deed er een paar druppels olie uit zijn burette (oliebus) op, en begon te draaien. Eerst een paar toeren vooruit, en dan een kwart toer achteruit, weer een paar druppels olie en weer verder. Als er zo een twee centimeter draad op was, deed hij de buis los, en schoof ze op, nam zijn meter en tekende met een stuk krijt zijn maat af. Hij spande alles weer vast en nam toen zijn ijzerzaag en met lange bewegingen zaagde hij de buis af. Op het afgezaagde eind maakte hij opnieuw draad.
KempToen nam hij een pluk kemp (kempvezels). Wij dachten dat het een oude pruik was, zo schoon vlasachtig haar. Maar daar mochten we niet aankomen want bij het minste nat klitte het ineen.
Hij nam dus een fijn plukje van misschien twintig haartjes en smeerde er groen schapenvet over, dan wikkelde hij dat strengsken langs beide kanten rond de versgetrokken draad en met een buistang gewapend, trok hij er mee binnen. Hij kwam daarna weer buiten en rommelde iets tussen zijn tanden, want hij had iets vergeten, en uit zijnen alaambak viste hij dan een courbeken. Ondertussen maakte hij nog een stuk buis klaar. Zo liep hij den helen voormiddag binnen en buiten. ’t Waren zwarte buizen en hij maakte ons wijs dat die voor de gasleidingen waren, en de gegalvaniseerde voor de waterleidingen.
Af en toe moest hij een gat in de muur kappen en plaasterde hij daar een bloksken hout in, daar vees hij zijn supporkes dan in, en zo zette hij de leiding stevig vast.
Als hij dan de hoofdgaskraan opende ging hij alle leidingen na met een emmer zeepsop en een spons. Alles was in orde want nergens bespeurde hij een broebelken.
Als het iets was in de achterkeuken, of voor in de remise, dan had hij het gemakkelijk, want hij moest niet veel gaten kappen. Alleen soms door een muur.
Maar als het iets was in de salon of een ander schoon plaats dan moest hij alle buizen onzichtbaar leggen. En veel keren dat hij dan zijn leidingen van in de kelder moest maken, en door de vloer binnen komen. Zo moest hij dan eerst een tegel los maken, liefst zonder te breken, en dan door de voute een gat maken met een groten hollen beitel. ’t Was peuterwerk, en liefst niet teveel stof maken, om geen ambras te hebben met het vrouwvolk.
Erger was het nog, als hij vanuit de kelder al, in de muur zijn leidingen moest kappen. Gewoonlijk liep die naast de schouw, omdat het vandaar niet ver was om dan een gasvuurhaard aan te leggen. Een gleuf van een paar centimeter breed werd het dan. Hij lei wel een paar dweilen eerst, en hield een emmer in de geburen om zijn steengruis in te doen. Als het een groot werk was deed hij soms beroep op zijn schoonbroer, nen echten boer, ook van manieren. Jefken had wel een dweil gelegd aan de deur om eerst zijn voeten af te vagen, maar Wiezen stapte daar gewoon over met zijn zware schoenen. Totdat de madam hem ne keer flink zijn zaligheid had gegeven, van toen lette hij een beetje meer op. Als alle sleuven gekapt waren, tot op de zolder toe, maakten ze de buizen stuk voor stuk gereed en sloten die aan, af en toe waren ‘T’ stukken en raccords voorzien. Dat ging allemaal zonder plan, want dat stak in Jefken zijnen kop.Aanbrengen van kemp
Dan kwam het testen, zoals hij dat noemde. Het kwam bijna nooit voor dat er een lekje gevonden werd, want dan moest hij tot daar alles weer los maken en hermonteren.
Nu kwam het moeilijkste, zei hij, alle plakwerk weer herstellen. En hij was daar een echten meester in. Hij had dat thuis nog geleerd, want zijn vader was een plakker, die nog in kastelen had gewerkt. Bij het kappen had hij zoveel mogelijk het behangpapier losgemaakt en weggevouwen zodat hij dat nu weer bijna onzichtbaar kon herstellen. Van verven had hij niet zo veel verstand, bekende hij. Bezonderlijk die moeilijke kleuren, dat was niets voor hem. Dat moest ne verver dan maar doen. Als het voor de waterleiding was, leek het ongeveer hetzelfde werk, maar hier kwam er dan dikwijls nog bij, dat er een afvoer van vuil water bijkwam. En dan moest hij de loden darm meesleuren en veel groter gaten en sleuven voorzien. Eerst moest hij dan nog een grotere aansluitbuis vinden, en uitvissen waar die oude buizen lagen. Dat waren meestal gres buizen en dat was zeer delicaat als er een gat in moest gemaakt worden. Beginnen met een klein gaatje te kappen en dat langzamerhand vergroten tot de loden buis er juist doorging. ’t Was wel peuterwerk, maar liever dat, dan een nieuwe te moeten steken en al dat grondwerk daarbij. Als er maar niet achter hem gekasjt (opgejut) werd, en ze hem gerust lieten doen!
“ Aan zulke werken weet ge wel wanneer ge begint “, zei hij, ”maar niet wanneer het gedaan is.” Dan met een papken van pure cement dichtte hij alles goed af. En werkte alles precies af.
Waar hij een waterleiding moest leggen stelde hij soms – alleen bij rijke mensen – ook de vraag of hij gegalvaniseerde buizen of de duurdere koperen buizen moest leggen. Gewoonlijk werd voor de gegalvaniseerde gekozen. Maar sommigen kozen voor de koperen leidingen omdat daar niet zoveel kapwerk kwam bij kijken. En die dunne leidingen konden tot tegen de muur geleid worden. Waar hij die lei ging hij eerst eens goed verkennen en opmeten en dan begon hij. Waar hij rechte stukken had gebruikte hij de lengsels van drie meter en daar soldeerde hij dan een manchonsken op (nippel).
BraseerlampMet wat schuurpapier maakte hij de einden proper en met zijn braseerlamp warmde hij dat op en deed er een beetje tinsoldeer op en wreef dat over de hele eind met een vod open. Dan stak hij er zijn nippeltje over en warmde het weer op en stak er eens zijn lat soudure tegen. Onmiddellijk smolt er wat tussen. Het overtollige vaagde hij weg en een propere naad was het resultaat. Waar een kraantje moest komen, zette hij er een nippel aan met langs den énen kant een stuk schroefdraad. Maar waar hij met veel draaien en bulten moest werken, gebruikte hij koperbuizen op de rol. Die kon hij met een klein plooi-ijzer met de hand plooien, maar hij moest ze een paar keer meer vastleggen tegen de muur. Er waren ook systemen in de commerce waar ge niet moest bij souderen en de buizen met een speciale koppeling kon verbinden, maar hij had er tot hiertoe niet veel eer aan gehaald en verkoos een soudure. Ook bij de wasbakken konden de klanten kiezen tussen de schone faience pompstenen en de ijzeren geëmailleerde. De faience bakken waren schoner, maar die had hij liefst niet in een werkhuis want ze braken nogal rap. De ijzeren bleven wel heel maar daar sprong dan wel soms een brok email af. Maar hij stelde dat duidelijk aan de klanten voor, om naderhand geen miserie te hebben. ‘Eerlijk duurt het langst’, zei hij altijd. Zo mocht men altijd zijn calpinsken zien waar hij zijn uren in noteerde, want hij ‘schreef met geen dobbel krijt’, verklaarde hij.
Op het einde kreeg hij gaarne nen druppel en dat wisten de mensen. En als hij dan naar huis trok kon het soms, maar niet veel, voorvallen dat hij hevigen dorst kreeg en aan een caféken bleef plakken. Ze verschoten dan ook niet als hij ’s avonds al zingend met zijn stootkarre aan zijn deure halt hield. Zijn vrouw moest dan zijn karre nog in de stalling gaan zetten in de kleine Nieuwstraat. ’t Was gelukkig voor haar dat het niet veraf was. Chauffage met warm water heeft hij nooit geprobeerd. Hij had er al te veel miserie van gehoord. Ge moest er tenminste met twee voor zijn om die dikke buizen te hanteren.
En daarbij, voor dat moesten ze van de vreemden kommen, die deden dat veel beter, en ze kostten ook meer dan drie keer zoveel als de stielmannen van hier.
Bij dokter Van der Schueren hadden ze dat geweest placeren. Zijn heel huis door is er gekapt en gebroken geweest en er verschenen van die logge bakken in de kamers. Maar gezellig warm was toch heel anders.
De meid moest er in de kelder de emmers kolen opgieten en de asse buitendragen. Den enen keer was het er zeer warm en de andere keer ijskoud. Ze hebben haar van Brussel komen leren, hoe ze er moest mee omgaan. Van toen was het een beetje beter. Maar het schaap had zoveel te doen, dat ze soms vergat het schof open te zetten of de rooster te kuisen, of kolen op te doen. Ze hebben zelfs een thermometer naast den telefoon gehangen. Want daar moest ze de visites van den dokteur opschrijven. Maar het heeft niet veel geholpen. Gietijzeren radiatorAls het winter werd, werden al de kranen van alle radiators op alle kamers open gedraaid. Maar de kolen vlogen door de schouw. Van toen af werden alleen de bewoonde kamers nog verwarmd. Maar op een strengen winter, waren er een paar radiators open gevroren. En was er een ware zondvloed, het water liep zelfs den trap af. De mannen van Brussel zijn dan gekomen en hebben andere moeten steken. Ondertussen moesten de zieken in de onderzoekplaats en in de wachtkamer het weer stellen met de oude kachel.
Nochtans in de kliniek ging dat heel goed, maar daar was er een nonneken die niet anders moest doen.