Steenbakker

Wie zou er ooit gedacht hebben dat we op den kop van den berg in Geraardsbergen ooit een steenbakkerij hebben gehad. Als men vanaf de vijver het baantje volgde naar den ‘Drijpikkel’, die op de verlengde van den Oudensteenweg ligt, stond rechts een kalvaar met een ruime tuin rond en links was een herberg met de steenbakkerij achteraan.
KleistekerIn den uitkomen gonsde het daar van het werk. Den tallud naar den berg toe werd verder afgegraven. Eerst werd de cultuur aarde tot zo een dertig centimeter met schop en troefel weggegraven en met een bakkruiwagen op een groten hoop gegooid.
Dan kwam de goudgele kleiaarde bloot. Eerst werd onderaan alle vuile aarde van een hele winter weggeruimd en op een hoop apart gestort.
Dan werd met etagekens de klei een meter breed uitgespit en naar beneden gegooid. Ze waren met zo een drie vier man bezig van ’s morgens vroeg tot in de laten namiddag. Als den hoop groot genoeg was, werd met oude stellingplanken een baantje aangelegd naar een ruimte achter de herberg waar enkele kuipen water gereed stonden. Met kruiwagens werd de nog droge klei aangebracht en op een klein hoopje gekapt. Daar werd er in het midden een kuil in gemaakt en een emmer water ingekletst. Met een houten brake (haakse schop) werd dan alles gemengd, tot er een homogene kleverige deeg ontstond. Het mocht niet te nat zijn of het kleefde aan den modelbak maar moest nat genoeg zijn om aaneen te kleven.
Vlak ernaast stond de vormbak. Dat was een eenvoudig eigengemaakt toestel. Van boven was er een opening met de vorm van twee stenen naast elkaar alleen gescheiden met een dunne plank. Eerst strooide er één een handvol rijnzand over het geheel, en met een troefel schoot er nen anderen een hele schop halfdroge brij in dit bakje. Den bediener vaagde met een traweel het teveel weg, sloot het geheel af met een dikke plank over de vorm en dan trok er énen uit volle macht aan den langen hefboom om de klei samen te persen van vanonderen uit.
Ze wisten tot hoever ze moesten trekken en dan werd de bovenste plank weer weggedraaid en duwde hij zijn hefboom verder tot aan den grond. Daar kwamen de donker grijs-gele stenen uit het bakje omhoog. Er stond al nen gast klaar om die stenen op een speciale kruiwagen te laden. Dat was een kruiwagen met een rug die rechtop stond en veel hoger was dan een gewonen.

Stenen vormen

De volgende stenen zette hij er schrijlings op en zo stapelde hij zijn kruiwagen vol. Daarmee reed hij op het planken baantje weg naar een open plaats waar hij dan de stenen één voor één neerzette op een paar centimeter van elkaar en netjes op een rij. De stenen rij groeide gestaag. Als het straffe zonne was werd er een vlake (scherm van gevlochten stro) over gelegd, omdat het niet te rap zou drogen, want dan kwamen er barsten in de stenen. Daar was er iemand die de stenen af en toe eens onderste boven keerde.
Zolang het droog weer was, was het goed werken, maar als er regen dreigde werd alarm geslagen en werden de reeds droge stenen onder een hangar van ijzeren golfplaten opeengestapeld, maar telkens werd er op gelet dat de stenen niet aan elkaar kwamen en de lucht overal goed aan kon.
DrooghangarOok bij regenachtig weer werd er doorgewerkt en dan was het alles een vieze brij waar in en mee gewerkt werd. De gevormde stenen werden dan rechtstreeks onder het afdak gezet. Na enkele weken waren er genoeg gevormd, want alle afdaken waren volgestapeld. Dan kwam de chef eens voelen aan de stenen of die genoeg droog waren. De plaats voor de steenoven werd ontruimd en er werden verscheidene karren met kolen aangebracht. De stapeling begon. Op een drogen bodem werden de gedroogde stenen nu volgens de instructies van de meester brander gestapeld. Als er zo een vijftal lagen geplaatst waren, werd op een vastbepaalde plaats het vuur aangestoken en de stenen zo geplaatst dat de warmte overal rond de stenen kon. Er waren gangen in voorzien en overal werden kolen tussen de stenen gelegd.

Steenoven

Aan de buitenzijde werden openingen voorzien, zodat de vlam geregeld kon worden door de gaten groter en kleiner te maken. De buitenwand werd met verse klei afgedicht. De meester bakker regelde zo de gang van zaken en de vierkante oven groeide gestaag. Er kwam een vuile vieze lucht uit van kolengas en vocht. Er werden altijd nog kolen en stenen aangevoerd met die drollige kruiwagens. De meester zette de stenen oordeelkundig verder opeen en gritste er kolen tussen, zodat overal vuur kwam. Het was een heel zware dag voor iedereen. De kruiwagens kropen op stellingplanken en stellingen omhoog als de laatste laag gelegd was werd met klei alles dicht gemaakt op een paar schouwen na. Alles werd ontruimd en het boeltje werd verlaten. ’t Was gedaan, en nu maar minstens enige dagen wachten. En dan mocht het kaarsken voor de lieve vrouw gedoofd worden. Dan kwam de meester met zijn gasten weer ten tonele. Met een pioche werd er in een wand een gat gekapt en de warme stenen vooraan gekeurd. Als ze de gepaste kleur hadden was het hoera, en volgde een goede pint. Maar het kon ook voorkomen dat ze er maar bleekskens uitzagen, dan werden nog een paar andere gaten gemaakt, en de kleur bekeken. Meestal waren die goed. Waar als het vuur te hevig was geweest waren de stenen zelfs aaneengesmolten en zagen ze zwart. Deze die voor de façades werden gebruikt, waren de schoonste met de witte plekken op van de ingebakken asse. De te zacht gebakkene werden ook verwerkt op plaatsen, waar ze overplakt werden, of in de stallingen. De verbrande stenen had men het liefst in de fondamenten. En den afval en gebroken brol werd gebruikt om in de veldwegen de moddergaten te vullen. Alles kon dienen.
Meesterzetten was een stiel apart en die werden gevraagd door den vormer om zijn oven te komen zetten. Die kwam dan met een paar van zijn mannen om het secure werk te doen. Hij werd dan ook gewoonlijk betaald na het beoordelen van zijn resultaat.

Het was het vak van de zetters de stenen zo te plaatsen dat er voldoende trok in kon en dat de stenen gelijkmatig verwarmd werden. Elke oven verschilde, want de klei was niet overal van gelijke structuur.
Na enkele dagen koelen, kwamen dan de eerste karren de stenen ophalen.
Er werden normaal daar twee ovens per jaar gezet, en het was steen van zeer goede kwaliteit, want den baas van het café was den meesterzetter zelf. Een reus van nen vent maar met een heel klein harteken.