Stovenmaker

Een Leuvense stoof bestond grotendeels uit plaatijzer, en na jaren dienst was die soms zo erg versleten dat ze bij de stovenmaker moest gevoerd worden om te herstellen. Fons, de stovenmaker, zou ze zelf komen halen. Want ze konden er nog meer aan kapot maken als ze dat zelf deden.
De kruiwagen werd dan uitgehaald en voor de deur gezet. De stoof uitbreken was geen groot werk, maar men moest voorzichtig zijn met al dat zoet (roet) dat uit de schouw en uit de buis kwam. Eerst werd dat alles in een emmer geschept met de koolschop. De rest veegde hij bijeen met een oud handborsteltje. Zodat ze redelijk proper was.
De vuurkom was wel proper en den assenbak ook. Dat werd al naar buiten gedragen. En de twee rampen (handsteunen op zij van de stoofbuis) werden uit hun hengsels geheven, maar die moesten niet mee. Nu hief hij voorzichtig de buis omhoog en gelukkig kwam die goed mee. Want ge had er die hardnekkig bleven hangen en dan kon hij de pot breken.
Uit voorzorg deed hij over de twee uiteinden een jutte zak zodat de gang waar ze door moesten niet onder het zwarte roet zou komen. Alles werd op de kruiwagen gezet en vastgebonden. Zo reed hij tot vlak voor zijn poortje op de Veste.
Daar droeg hij alles binnen en begon zijn werk. Eerst overklopte hij alles om te zien wat er moest vervangen worden. De buis toonde veel sleet en op een paar plaatsen waren zelfs gaten te zien. Hij krabde ne keer in zijn haar. Zocht zijnen meter die hij altijd ergens achterliet en nam zijn maten die hij op een zwart calpinsken (notaboekje) noteerde. Aan een kant vanLeuvense stoof zijn werkkot stonden verschillende platen. Hij trok er één uit en lei ze op een paar schraagskens. Dan tekende hij met krijt en een ijzeren lat zijn maten erop af. Met een blikschaar sneed hij dan de juiste maten. Zijn plooibank stond op den anderen kant. Hij riep zijnen zoon van een jaar of twaalf die binnen zat te leren, dat hij hem ne keer moest komen helpen. Hij gaf hem een paar lederen handschoenen om zijn vingers niet te snijden. En samen namen ze de plaat onder handen. Ze werd op het toestel gelegd en op de juiste maat vast gevezen dan ging hij ervoor staan en met een moeizame beweging opwaarts werd de plaat geplooid. Ze werd nog verschillende malen gevormd tot er een mooie buis uit te voorschijn kwam. Die werd uit het toestel gehaald en op zijn werkbank gelegd. Nu demonteerde hij de oude buis en paste de kop. Er was wel een klein verschil, maar dat herstelde hij met een paar strepen van de grove vijl. Dan zette hij de buis op haar rug om de naad vanonder te riveren (met rivetten (nieten) aaneen bevestigen) . Hij schoof een houten balk in de buis en met zijn zwong boorde hij eerst een paar gaatjes aan de twee einden. Daar stak hij korte rivetjes door en met een paar hevige kloppen zaten die stevig vast. Er volgden nog verschillende gaten en rivetten. De kop werd op zijn plaats gezet met enkele stoofvijsjes. Stoofvijsjes
Toen we daar stonden naar te kijken zei hij: “ Geef daar ne keer enkele van die moerkens uit dat potje.” We keken vreemd op want we hadden thuis alleen zeskante moertjes en hier waren het allemaal vierkantige. Weer iets dat we geleerd hadden. Stoofvijsjes hebben een gechanfreneerde kop (verzonken ) en vierkantige moertjes.
Ook den achterkant, met de ronde buiseind, werd nog gerecupereerd en op zijn plaats vastgezet. De plaat werd dan eerst eens met een vuile vod afgewreven en dan met potloodpoeder ingesmeerd en dan opgewreven tot ze blonk.
’t Ander deel zag er nog goed uit. Hij heeft er ne keer goed aan geschud en al het vuil met zijnen blaasbalg eruit geblazen. (‘t stoof nogal!) Het beetje chroom dat erop stond heeft hij ne keer met een beetje Sidol overgaan en de rest heeft hij dan met zijn potloodvodde ook een wreef gegeven. Ze zag er nieuw uit. Hij is ze ’s avonds nog terug gaan installeren, want ze zaten daar met nog kleine kinderen.