Draaier

Skar Van den Haute, was een van de gespecialiseerde vakmannen die onze stad kende. Voor zeer fijn en secuur werk moest men bij hem zijn. Hij had in zijn werkhuis een reeks voor die tijd zeer moderne machines.
Hij was den énigen in het rond die tandwielen kon maken en hele machines kon ineensteken. Men bezorgde hem de tekening, of soms maar alleen het gedacht van wat men wilde maken van de machine of machientje, en hij zorgde voor de rest. Hij zat dan soms tot een gat in den nacht achter zijn tekenplank en tekende zijn ontwerp en berekende alles van het naaldje tot den draad. Als er ergens een zulk toestel stond of werkte trok hij zijn stoute schoenen aan en ging zelf eens kijken en bestudeerde de werking en ondervroeg de werkmannen naar hun bevindingen. Dagenlang liep hij dan met een gefronst voorhoofd, maar op den duur had hij de oplossing en maakte een voorlopige schets op een vel papier en trok ermee naar den opdrachtgever. Samen overlegden ze dan nog het één en het ander tot er een vaste opdracht volgde. Dan kroop hij boven op zijn mansarde in zijn tekenkot en werkte het ontwerp uit. Als er moesten stukken gegoten worden maakte hij daar zelf de houten modellen voor. Met zijnen speciale meter maakte hij alles heel secuur af. (Zijn modellenmakers-meter was er één van een meter en één, maar verdeeld in honderd , zodat alles wat hij er mee mat tien per honderd groter was. Dat was volgens zijn uitleg, omdat het stuk na het gieten met vloeibaar metaal tien ten honderd krimpt als het koud is.) Die modellen verfde hij dan met enkele lagen dikke verf. Hij schuurde ze dan zelf heel fijn op. Hij trok er dan zelf mee naar de gieterij een beetje verder en met Jef Hooghuys, den baas, bespraken ze dan hoe het verder moest, want soms moesten er ‘kernen’ in gezet worden.
De dag van het moduleren ging hij zelf een kijkje nemen en gaf zijn instructies. En ’s anderdaags kon hij de stukken gaan afhalen, met zijn stootkarre of nen kruiwagen. Hij was niet beschaamd dat zelve te doen, liever dan één van zijn gasten er om te zenden, want die kon onderweg naar de gieterij blijven plakken in een van de cafeekens.
Als alle onderdelen daar waren, werden de stukken eerst gekeurd en dan bewerkt op de verschillende machines. De assen werden gedraaid en afgewerkt en de tandwielen kwamen op de freesmachine terecht, waar de tanden zeer precies werden gevormd, de bronzen cousinets werden geajusteerd en met de as gerodeerd. Alles werd samen gemonteerd en dan moest de klant maar eens komen kijken.
Als alles naar wens was, werd er den volgende dag eerst een dikke grondlaag verf opgezet, en fijn geschuurd, en later kreeg het geheel een mooi laagje blinkende verf. Vooraan op de kant bracht hij dan een koperen plaatje aan met zijn naam: “Werkhuizen Van Den Haute, Geraardsbergen”.
Hij zette dat pronkstuk dan op een grote platte wagen enkele dagen plat voor zijn deur, zodat iedereen het kon zien. Nu hopen dat het zijn werk goed deed, zodat iedereen content was.
In Ophasselt was er ook nog een gieterij van de “Vleeschouwers” die maakten toen landbouwmachines en vooral hun raapmolen was gekend. Ze maakten er alles zelf, tot hun snijmessen toe. Ze verhandelden die in de stad door Van de Pontzele, die boven de Grote straat woonde. Daar kon men allerhande landbouwgerief kopen: van de spaden van Pollet uit Herzele tot snoeischaren uit Duitsland.

IJzer gieten