Een van de aardigste koersen, die we toen gehouden hebben, was de slakkenkoers. Op mama haar wasplank, die aan de achterdeur stond om te drogen, hadden we enkele huisjesslakken onderaan op een rijtje gezet.
Na een poosje kwamen ze, alsof ze afgesproken hadden, uit hun schelp, staken hun tentakels uit en begonnen te kruipen. Natuurlijk wilden ze niet allemaal naar boven, en moesten we hen met een twijgje in de goede richting sturen. Het duurde een hele tijd, tot er dan toch enige de goede baan op waren, en dan was het van wachten. En roepen werd er gedaan, als er enen niet meer verder wou. En ’t ergst van al was, als ge ze wildet aanporren, ze weer een tijdje goed ineengetrokken bleven zitten. Het heeft een helen namiddag geduurd, voor ze veertig centimeter afgelegd hadden. Deze van onzen Albert heeft het dan gehaald van deze van Lieven. De mijnen is nooit aangekomen; hij wou altijd weer naar beneden. En leute dat we hadden, en lawaai dat er dan was, als er enen een beetje voorsprong had. ’t Was laat in den avond, als mama haar plank weerkreeg. Papa had er de beestjes moeten afhalen, want zij kon het niet over haar hart krijgen, ze zo bruut op het gras af te schudden.