|
Jan De Cooman heeft een twintigtal Vlaamse boerenkeukens geschilderd. Onze Vlaamse boereninterieurs! Er schuilt een toverachtige geheimzinnigheid in die brede, schemerige ruimten. Alles is er vredig, wazig en stil. Een mysterieuze stilte suizelt om al de simpele levensdingen. Het licht stroomt wonderlijk innig door de blinkende ruiten en werpt lustige, goudvibrerende vlekken op de blauwe vloerplaveien. Onzeglijk tere schakeringen, vol fijne tegenstellingen trillen tegen de donkere zoldering, waar schemer aan de balken vlekt, in de helle schittering op de rand van de tinnen patelen boven de schoorsteenmantel, in de vale toon van biezen stoelen, in de glimming van het koperen kachelgetuig. De ganse atmosfeer trilt van heldere vredigheid. De mensen worden erin opgenomen, één geworden met de diepe rust welke alle dingen omkapselt, en dragen de innerlijke harmonie van de huiskamer in hun wezen en in hun peizelijk gedoe. Zo een boerenkeuken heeft haar eigen atmosfeer, haar licht, haar eigenaardige kleur en geur, ze hangt vol poëzie.
Hoe heeft de kunstenaar die intimiteit, die klare innigheid en visueel schilderkundige schoonheid weergegeven!
De interieurs van Jan De Cooman lopen over twee perioden: een tiental werden geschilderd in de jaren 1914 tot 1921 en de andere tien in de loop van de jaren 1930 tot 1935. Het verschil van voordracht, van inzicht en van gevoel is bijzonder opvallend en wel enigszins teleurstellend. In de eerste tien domineert het picturaal element: de harmonische kleurwaarden bepalen hun schoonheid en gevoel. In de tweede periode wordt de ganse aandacht gewijd aan de grafische nauwkeurigheid van de compositie, aan de natuurgetrouwe weergave: de impulsieve kleurtover maakt plaats voor de overdachtheid om het onderwerp zorgvuldig tot in de kleinste details te verantwoorden.
Van de interieurs uit de vroegste periode zijn de meeste verspreid in het buitenland. In twee van de schilderijen uit die tijd wordt hetzelfde onderwerp behandeld: een boerenkeuken, gezien van uit een openstaande deur, op ’t voorplan de onbelichte omlijsting, onbepaalbaar verweven in de atmosfeer, de openstaande deur en als centraal punt het gezicht op het binnenhuis, openbloemend in de helderheid van het daglicht.
Dat zijn feestelijk geschilderde taferelen! In de donkere omlijsting heeft de doffe glans van diepe grijze en blauwe tonen een bijzondere bekoorlijkheid. De openstaande deur, donkerbruin, valt fors en zwaar in de gedempte symfonie van de diepte. Uit die eenheid ontstaat een heerlijke harmonie, teer en broos, als een zachte lommer tegenover ’t licht, dat warm gloeit in de binnenkamer.
Het binnenhuis, door de openstaande deur gezien, wordt in beide doeken verschillend behandeld. In het ene sijpelt wat karig licht vanuit een vensterhoek, neemt de voorwerpen in de geheimzinnige sluier van onbestemdheid op en vervloeit melodieus in het algemene gamma van dofheid. In het tweede schilderij dringt het licht, blank en warm, in de kamer en spint rond de voorwerpen, de gouden heerlijkheid van een schitterend kleed van brokaat.
In deze beide schilderijen is een rasechte schilder aan de slag, die over de nuchtere observatie heen, een toverwereld schept, waarin het licht heerst in zijn pure en volkomen almacht. De gemoedsstemming van de artiest, die de wereld en zijn jeugd als een verrukking beleeft, kristalliseert zich in die broze luister. Het licht, gedempt-wijlend of in felle gloed, vertolkt de zielsblijheid van de artiest, die in jeugdige vervoering het hoogtemoment van zijn leven uitzingt.
In die stukken wordt het ons duidelijk dat Jan De Cooman, in de vroegste jaren van bewustwording, zich vóór alles als schilder en niet als een grafisch kunstenaar ontpopte. Hij ontplooide een picturale visie, zoals wij deze zelden bij een jonge kerel van amper twintig jaar aantreffen.
Kleur en toon hebben iets ontzaglijk, iets monumentaal, en zijn beeldende kracht doet nergens opzettelijk aan en is nog niets aangetast door die conventionele manier van uitdrukking uit latere tijd.
Wat een belofte hielden die schilderijen niet in, als wij zien hoe dit gedaan is, zonder berekening, spontaan uit de vingers gevloeid, zonder details… alleen lichtzinderingen, harmonische tintelingen, uiterst gevoelig en met die klassieke helderheid welke wij bij Jan De Cooman zo lief hebben!
In zijn tweede serie laat Jan De Cooman ons zijn boerenkeukens zien als een folkloristisch curiosum met een vriendelijke wenk: “Zie maar eens hoe het er hier bij die brave mensen uitziet!”. Inderdaad, die oude dingen kunnen wij met geboeide belangstelling bekijken. Het treft ons hoe het bruin tarwebrood daar lekker ligt te geuren en hoe vriendelijk de oude patelen en potten blinken en hoe regelmatig die koperen slinger in de oude horlogekast de tijd afkapt.
In zijn interieurs openbaart Jan De Cooman zich als een scherp ontledend technicus en tegelijk als een gevoelig artiest en een delicaat mens, een kunstenaar, die de intuïtieve kracht in zijn wezen in een bezielde inhoud weet vast te leggen en uit zichzelf de macht van de dramatiek haalt om de beschouwer blijvend te ontroeren. |