Onderstaande tekst werd overgenomen uit het boek “Leven en werken onzer beeldende kunstenaars” van Jef Crick, gepubliceerd ca 1935 ( p88-90, De Cooman Jan)
zelfportret Jan De Cooman
De Cooman Jan
Deze etser-kunstschilder werd geboren te Santbergen in 1893, en verblijft thans, in een echt sprookjesachtig midden op den Oudenberg, te Geeraardsbergen.
Hij studeerde o.m. ter akademie te Brussel, waar hij voornamelijk werkzaam was onder de leiding van meester Montald, en kaapte er een mooi aantal prijzen weg.
Tot daar het akademische zijner opleiding. Ten gerieve van den lezer geven wij hier verder samenvatting van een paar artikels die wij elders aan de kunst van De Cooman hebben gewijd.
Deze kunstenaar heeft dus zijn nest gebouwd heelemaal bovenaan den beroemden Oudenberg van Geeraardsbergen, waar hij maar in zijn deurgat of aan zijn venster hoeft te staan om de wereld aan zijn voeten te zien openliggen. Die gelukkige kerel kan daar elk oogenblik van den dag een natuurspektakel bewonderen, waarvoor een gewoon sterveling soms uren ver moet reizen, of, met loome beenen, de torens van Antwerpen, Mechelen, of Lier beklimmen ! En welk een panorama ! Onder hem ligt de stad Geeraardsbergen, met haar huizen bijeengeblokt, waaruit de toren zijn stompe spits omhoog steekt. en daarover en daaromheen is het den grondigen dag een wisseling, een feeërie van lichtspelingen en lichtkleuren uit al de horizonten. Een zee van blauwe nevelen. waarin de zon haar zilveren en gouden lansen steekt, tot al de verten en heel de wereld te doornen staan van witte lichtweelde. onder een hemel die zilverblond en schuchter azuur wordt gelijk in de enluminuur van een oud missaal. En de avondeffekten, wanneer de zon alle einders met goud bestuift ! En de winterzichten, wanneer, echt Breugheliaansch, de schepping gestoffeerd staat met smettiooze witheid. en in de glashelderheid van den dag de kimmen nog schijnen te deinzen… — Terwijl in den gloeioven van ons modern leven ons vleesch slinkt, en onze zenuwen, als te strak gespannen vioolsnaren springensgereed staan, kent hij, op zijn hoogten, kloosterlijke stilten, en het rythme zijner uren is gevuld met een kreukloozen vrede. Zoo etst hij daar, teekent met de pen, hanteert de drukpers, en hanteert tusschendoor ook het penseel met de liefde van een middeleeuwer. In zijn atelier, door hem zelf, naar eigen plan gebouwd, met den stemmigen tichelvloer, uitgevoerd naar eigen model, met de ruisch- en tochtlooze open- en toeflappende dubbeldeur, moet gij hem dan gaan vinden, nadat gij eerst even uitgeblazen hebt van uw « hemelvaart ». Als ik zoo even zei dat er in het huis van onzen artiest een kloosterlijke stilte heerscht wil dat niet beduiden dat hij er alleen zou kluizen gelijk een monnik. Want Jan is getrouwd, en werd daarbij nog gezegend met een aantal bengels die hoegenaamd geen kloosterbloed in hun lijf hebben, en daar op den Oudenberg, in vaders boomrijken tuin, waar ook een drietal mediteerende schapen (een berg stemt tot meditatie), in een mooie grasrotonde te grazen staan, vaak de herrie maken van ‘n echten heksensabbat. Doch, dat is een soort lawaai hetwelk Jan niet stoort, maar zijn oog des te blijer doet glanzen, en hem, terwijl hij de zware etspers in actie brengt, zelf noopt tot het zingen van een lied…
Een weelderige baard omlijst zijn wat bleek gelaat, en ’t geeft hem bij den eersten aanblik het voorkomen van een dweepziek fakir, maar in de zachtblauwe oogen speelt de verteederde glans van een vroom kunstenaarshart, en als hij in de keuken, midden het kraaiend, ravottend, krakeelend wereldje van zijn zeven zoons zit, krijgt zijn ruwe basstem, die klinkt als een klok, al de intonaties van innigheid en geluk. « Is dat geen schilderij ? » roept de Jan uit, en hij tilt het jongste, Thuurken, met zijn mondjen en zijn oogskens van deugniet, uit zijn stoelken op, heft het naar het licht dat uit de verre horizonten als een doorzichtige, ruischlooze zee aandeint, en sommige détails van het schelmsch kindersmoeltjen met verliefdheid sculpteert. Ik zeg « Jan, daar moet U eens ’n ets van maken, met veel kandiet wit en donzige schaduw ». Want Jan De Cooman is vooraf een zeer knap etser. Het is nu zoo wat ’n vijftal jaren geleden dat hij een eerste map etsen over het architectonisch en panoramisch schoon van Geeraardsbergen in het licht gaf, na ze zelf gedrukt te hebben op de door hem eigenhandig vervaardigde pers, en deze etsen mochten zich in een vleiend succes verheugen. Ons heugen nog de groote gesmijdigheid der teekening, de schranderheid der verdeeling van licht- en schaduwplannen, de artistiek gedoseerde inkting, en de voortreffelijke bladvulling welke deze etsen tot een harmonisch genot voor oog en geest maakten. Verleden winter heeft De Cooman een tweede map etsplaten gekomponeerd, hem even direkt geïnspireerd door de feeëriek-pittoreske omgeving van den Oudenberg, en in deze is het gehalte van zijn techniek en zijn kunstvaardigheid nog kruimiger geworden. Meteen blijft overal zijn vlotte, sekure teekening hoogtij vieren. Overigens, als penteekenaar (illustrator van verschillende werken), houtsnijder, ontwerper van kunstaffiches, geeft hij overal blijk eener benijdenswaardige behendigheid, welke niet alleen op een ruime, soliede technische basis berust, doch mede de schoone schakeeringen draagt van een echt kunstenaarstemperament. Zijn faam ais teekenaar trok de aandacht van den heer Vanderschueren, arts te Geeraardsbergen, wiens medische reputatie ver buiten de grenzen van zijn stad doordrong, en voor dezen dokter-maecenas, borstelde Jan de weidsch aangelegde dekoratie van een studio. De dokter wenschte zich omringd te zien van frissche natuurpaneelen. waarin zoo wat heel de flora en de botanica welke met zijn vak verwantschap houden, een pikturale illustratie zouden krijgen. In deze richting heeft dan ook de dekorateur gewerkt, en deze paneelen, hoofdzakelijk in het teeken staand van het dokumentarische en van oogen-streelend koloriet, gelden eens te meer als klinkende bewijzen van zijn teeken-knapheid. Enkele jaren geleden leverde hij voor zijn geboortedorp, Santbergen, een kruisweg, die er, in de omlijsting der houten lambrizeering, met zijn gedempt blauwe en purperen kleursymfonies uitstekend figuur slaat. Hier hebben wij het speciaal over De Cooman als schilder. want, heusch, naast pen en graveerstift, hanteert hij ook het penseel met kunstvaardigheid. Hiervan getuigen tot nog toe vooral zijn interieurs. In het huidig geval zijn zulks binnenzichten eener prachtige antieke Vlaamsche hoeve welke de Jan ergens in zijn omgeving heeft ontdekt, en waarvan hij den rijk dekoratieven haard, den rooden tichelvloer, en heel die verweerde, pittoreske poëzie van oude balken en muren, met treffende spelingen van licht en kleur, en verrassende perspectieven, in boeiende varianten, op doek heeft gebracht. Een dezer werken (zie reproductie) waar hij de rustieke boerenkeuken. met de grijze vrouw aan het raam, de gezellige stoof, de nevens elkaar gevleide katjes naast den biinkenden kachelpoot, in zulke stemmige, absoluut poëtische kleurnuances weet te hullen, vonden wij extra geslaagd. In deze en andere doeken toont De Cooman zich een opmerker van fijnzinnigen aard. die de atmosfeer van het binnenhuis aanvoelt. en al de subtiele, geraffineerde elementen welke deze atmosfeer samenstellen en slechts door den blik en het gemoed van een echt artiest nagespeurd worden, (de schemering tusschen de balken, het geglim van een tinnen pateel, het lichtgeruisch van een ruit, het glijden van een zonnestraal over de blauwe of roode plaveien, de kleurige schaduw welke langs muren en deuren sluipt) met gedwee palet kan weergeven.
Hij penseelt ook soms aardige landschapjes, met een fraai panoramisch effekt, (als zijn triptiek van den Oudenberg) en maakt verdienstelijke pochades van regen- en avondstemming, maar ’t is vooral in zijn binnenzichten dat hij tot nog toe, als schilder, op de meest gelukkige wijze naar den kern der schoonheid tast. Daarnaast ligt het ruim gebied van zijn ets-, teeken- en illustratiewerk, waarop wij nog heel wat van hem mogen verwachten. ’t Is meer dan voldoende om den naam van Jan De Cooman, den bergbewoner, met zijn baard van ascetischen boeteling, en zijn oogen van serenen droomer, waarin ook de ster van een weemoedsvol gevoel pinkelt, met sympathie aan te teekenen bij den naam van dezen die met hun droom en hun kunst Vlaanderen ruim en schoon maken.
(Te lezen o.m. over Jan De Cooman een artikel van Jef Crick in «Voor Iedereen». afl. Jan.-Febr. 1929).
Deze tekst werd overgenomen uit het boek “Leven en werken onzer beeldende kunstenaars” van Jef Crick (ca 1935)