De Zondag: naar de mis

De zondag had voor ons een heel ander rooster. Mama ging elke zondag reeds vroeg naar de mis in de grote kerk. Om kwart na zes waren de tantes reeds daar, om mee te gaan naar de mis van halfzeven. Zo tegen kwart voor acht waren ze weer thuis. Dan werd de koffie gemaakt en de tantes dronken hun tasje mee. Waarna ze bergop verdwenen.
In de meimaand was er mis in de Kapel en dat was veel dichterbij.

SuisseOpstaan en eten verliep naar het oude recept . De zondaagse kleren moest mama voor ons uit de kast nemen en die zette ze den avond tevoren reeds klaar op onzen stoel aan ons bed. Het wit hemd met stijven col erboven op. Onze schoenen stonden geblonken klaar om aan te doen. Als we in onze zondagkleren rondliepen waren we zo fier als een pauw. Want in die kleren hadden we zakken.
In de week liepen we meest in gebreide pulls,met een korte broek,
Het is een paar jaar de mode geweest dat er pofbroeken of golfbroeken gedragen werden, maar veel gemak hadden we er niet aan. Vooral dat bandje onder onze knie stoorde erg. We hadden liever onze gewone broeken, waar ge mee op de grond mocht ravotten zonder dat het was van :“ Pas op voor uw schoon broek!“
In al die broeken waren ook zakken.
Daar zat onze zakdoek in. Meer een vod die voor alles en nog wat diende behalve de neus in snuiten, daarvoor diende onze mouw. Onze marbels, en een stuksken koord of een elastieksken of een knoop allemaal schatten in onze kinderogen.
In den uitkomen, in den tijd van de meikevers, stak in een stekskendoosje onzen besten preekheer, met een bladje van de haag erbij. Hij was al vast gebonden met een stukje garen aan zijn achterpoot. Maar in ons zondagkostuum stak alleen maar een propere verse zakdoek, en de cent voor het stoelkensgeld.
Toen het uur daar was, vertrokken we in groep naar de mis. Samen hand in hand, zoals het ons opgelegd was, juist voor papa, die op een paar passen volgde.
Langs de zijkant gingen we de kerk binnen, maakten een kruisken met wijwater uit den arduinen wijwaterbak ,en namen dan plaats aan één van de zijkapellen, schoon op een rij. Vandaar konden we de paster, in zijn met goud versierde kazuifel, bezig zien.
Ons stoelkensgeld had mama reeds in onze zakken gestoken, zodat we niet moesten zoeken. Af en toe deed de Suisse zijn tournee, gehuld in zijn met – zilver – afgeboorde – zwarte mantel, met zijn lange lans in de hand en zijn rode sjaal over zijn buik. Een angstaanjagende persoonlijkheid.
Na een preek, waarvan we niets verstonden, en die urenlang duurde, was het niet lang meer of met een kruisken waren we op weg naar huis.
We klauterden terug den Hooiweg op alsof dit bergaf ging. Zo waren we dat bergsken gewoon.
broodSoms moesten we een brood meebrengen van bij den bakker. Een wit boerenbroodje of twee, naargelang. Telkens zochten we in de rij broden dat uit dat veel raakkanten had.
Het brood werd in een papier van de rol gewikkeld en zo onder den arm mee gedragen den bergop. Maar, als papa er niet bij was, waren we nog geen twintig meter ver of het papier werd aan één kant opengetrokken. Er werd naar het zachte raakvlak gevoeld . Eens dat ’t gevonden was, trokken we er een deel van ‘t vel af en begonnen we muisje te spelen. En lekker dat het was.
Het kon soms voorkomen, als de muisjes toch tot diep in het brood hadden gepeuterd, dat mama zei dat ze dat niet graag had. Maar dat gold maar voor een paar dagen. Ze nam dan deze kant om het brood te beginnen en gaf die dan aan de schuldige. Maar dat was geen straf, want juist dat hadden we ‘t liefst aan het brood.
De Zondag werd er ook iets meer zorg besteed aan ’t eten ’s middags terwijl wij nu eerst onze jassen moesten ruilen voor onze pull-overs, onze broek moesten we niet omwisselen. De schone schoenen werden geruild voor de veel gemakkelijker zittende sandalen.
Brute spelletjes zoals met den dop mochten dan niet, en knutselen en zagen ook niet. We zouden ons kunnen vuilmaken en god weet wie er vandaag eens bij ons op bezoek zou komen. Meestal niemand en als er al iemand kwam, mochten we het gezelschap niet storen. Als het goed weer was werd er buiten gespeeld.

 

Vieruurtje

Om vier uur stipt was het den vieruren boterham. Als mama haar kop door de achterdeur stak en eenmaal riep “Eten!”, dan was dit het signaal: “onmiddellijk alles laten staan, en direct naar binnen lopen.” Even met de voeten op de voetmat trappelen.  De handen kregen een vluchtig schrobben van water, maar oppassen, want er was toch altijd een oude wonde, die moest ontzien worden. De handen werden aan de handdoek afgedroogd, en binnen liep elk  recht naar zijn plaats.
Daar stonden de stapels boterhammen reeds te lonken naar de uitgehongerde bende.
De geleipot ging van hier, naar daar, tot mama hem pakte, om eerst een boterham voor de kleineren klaar te maken.
Hier was weinig afwisseling in het menu, want confituur was zeer geliefd. Er waren ook zoveel soorten, maar onze meest geliefde was de ‘kriekenconfituur’.
“Wat is het verschil nu tussen confituur en gelei?” :  Confituur is gemaakt van het hele fruit, dus, daar zijn brokskens fruit in, zoals krieken en pruimen, en gelei is gemaakt van het sap zoals appel en zeem of stekelbessengelei.
In de tassen werd eerst de boterham gesopt en daarna werd ze leeggedronken en weer volgeschonken in volle stilte.
Als er dan toch één aan tafel gekomen was, die zijn handen niet schoon genoeg waren, moest hij alles laten liggen en eerst de handen grondig wassen. Amaai, als dat dan eens een algemene inspectie uitlokte, dan moesten we, allemaal, eerst terug naar de pomp, en dan, na een ernstige controle, mochten we daarna weer gaan verder eten. Dat kwam zo een paar keer per jaar voor, bijzonderlijk als er sprake was van een epidemie van griep of andere kinderziektes. Eens het eten in de mond, werd er verder gespeeld. Tot het tijd werd voor het avondeten.

 

De verdere avond in de zomer

Slapen in de zetelToen we nog heel klein waren, eindigde onzen zwaren dag hier, na het eten. Nogal dikwijls werden we dan uit de zetel geplukt, en half slapend en grommend van ons kleren ontdaan. Het hemd werd van over de kop gestroopt , en dan met veel moeite, werden de verlamde armen in den tabbaard gestoken, en suf weg, naar boven gedragen. Eens we het koude bed genaakten (=voelden), waren we op slag weer klaar wakker, en dan was er toch altijd enen, die naar een verhaaltje zaagde. Maar zelden is het verhaaltje af geraakt, want ze sliepen allemaal. Soms lag er enen luid aan zijnen duim te loederen. De kleinsten moesten nog hun tut hebben of één of ander stuk van een ‘zjoele’ (dat kon een beertje zijn, of simpelweg een handdoek, maar het moest ‘die’ bepaalde zijn). Het licht werd op minimum gezet en mama verdween geruisloos naar beneden.
Maar later, als we ons al groot waanden, maakten we onderscheid tussen de groten en de kleinen. De groten mochten iets langer op blijven, tot het acht uur was! Dat leerden we op de school, als de wijzers  zó en zó stonden. En als het uur daar was, moest er toch altijd enen nog eens gaan pissen, een anderen had nog dorst of honger. Alle strootjes werden uit het dak gehaald, om toch maar een paar minuten langer te kunnen op blijven.
KaartenWat we dan eigenlijk deden?  Wat lummelen in de zetel. Als er iemand op het idee kwam van kaarten, dan kon het soms weken lang, elken avond zijn, dat de kaarten bovengehaald werden. De kleine tafel werd geruimd en onder de lamp geschoven voor de stoof. Ook kwam het damspel eens uit de kast, maar dat was niet zo gemakkelijk. Ganzenspel dat was voor de kleineren. Dan werd er gezeurd en bedrogen, tot er ruzie van kwam. Onverbiddelijk werden we naar ons bed gestuurd.
Als het erg over zijn hout ging werd er wel eens een oorveeg uitgedeeld, en dan was er muziek tot boven, met soms nog eens een uitschieter van :–”’t Was hij die begonnen was!” en weer kwam de huilbui in een hoger toontje. KaartenhuisjeMaar ’t zandmanneken was eindelijk daar, en, na nog wat snikken, viel alles stil. Tot de wekker afliep, om drie uur?, want een olijkerd had dat gedaan, hij moest een plasje maken uit voorzorg. Dan deed de ganse groep dat dan ook maar. Dat er dan ook eens een beetje naast was, hoeft niet te verwonderen. Allen kropen dan terug in hun warm nestje, de benen opgetrokken, en de dekens over de kop.

Avond in de winter

Als het regende en de regen tegen de vensters gutste dat het er in beekjes afliep, was het bangelijk, maar als het onweerde was het gruwelijk, daar op de flank van den berg. Onophoudend rukte en beukte de wind voelbaar aan het stoere huis. Ik herinner me nog goed: er was onweer op komst. De zwarte wolken dreven van over den berg en bleven schijnbaar ronddraaien, boven de reusachtige bomen in den hof. Er kwam een wind opzetten, die rukte en sleurde aan alles, om te zien of het vast zat. Bij zo een weer sloot papa wijselijk de blaffeturen. Maar toen hij onze blaffetuur wou sluiten, kwam zo een rukwind aanzetten, dat het raam het begaf en met een hoop steengruis tot tegen ons bed terechtkwam. Ons bed stond er op een paar meter vandaan. Hij was gelukkig op zij kunnen springen. In een kleine rustperiode, tussen de razende stoten door, heeft hij de blaffeturen dan toch snel kunnen sluiten, om zo groter onheil te voorkomen. Die nacht zijn we in de logeerkamer op de mansarde gaan slapen. Maar daar was geen draperie in het dakvenster en werden we letterlijk verblind door de snel opeenvolgende bliksemschichten. De hevige donderslagen rammelden het ganse huis door elkaar. Met de dekens over de kop zijn we dan toch, oververmoeid, in slaap gevallen .

 

Enkele details

Al wat ge tot nu toe gelezen hebt is maar een vluchtige blik over ons leventje toen. Nu wil ik u enkele toelichtingen geven over het hoe en waarom en een betere beschrijving geven van de levensomstandigheden toen.
Laat ons even beginnen met het opstaan, hoe werden we gewekt, hoe zag ons bed eruit, en onze kamer. Dit alles wil ik u beter laten kennen zodat ge het kunt vergelijken met ons huidig leventje.

Opstaan om naar school te gaan

Toen de wekker afliep in de kamer van onze ouders sliepen we nog rustig door. Mama of papa, in volle nachtgewaad, deed dan de deur tussen onze twee slaapkamers open, die was ‘s nachts steeds dicht. In het halfduister van het oliepitje, benaderde hij of zij  ons en werd de kaars  op het nachttafeltje met een stekje aangestoken. Zo was het wel klaarder. We werden dan met een licht schudden gewekt. Vanonder de dekens  werd er wel een –“Ja” gemurmeld, maar we draaiden ons op ons ander zij, en doken weer diep onder de dekens. We ronkten verder.
Enige minuten later dezelfde ceremonie, maar nu wat harder tot we onze  kop bovenstaken en onze ogen open deden.
Ondertussen was Mama al aangekleed.
De armen werden  lui vanonder de warme dekens getrokken en omhoog gestoken. Als mama dicht in de geburen was, werd er naar gegrabbeld om een klein kusje los te krijgen, wat meestal wel lukte. Bij Pol, die met mij het bed deelde, was het dezelfde serenade, aan zijn kant van het bed. Een beetje rekken langs hier, en dan langs daar, en ja, het lukte, we richtten ons op.
Nog wat gerek en getrek en de eerste voet raakte  moeizaam uit het warme poeleken. Als de voeten de koude planchet raakten, waren we, op slag, echt wakker. Op onze blote voeten en al bibberen wenden we
onze  eerste stappen  naar de nachtemmer, waar we ons water met een straaltje in richtten. Er was op den bodem in het midden een stuksken email weg en dat was het mikpunt. Samen met Pol, die een jaartje ouder was, gingen we dan naar beneden,voor mama, die Lieven, verder slapend, op de arm had. Pol met het veilig beschermde kaarsje voorop. Mama had het oliepitje wel lager gedraaid en dan uitgeblazen.
Het was een lange rij trappen vanuit het tweede naar beneden. Als ik me goed herinner waren er op de eerste trap 14 treden en op deze die naar het tweede verdiep leidde 20.
Naar beneden komen ging later vlugger. (Papa of mama mochten het niet zien). We wipten het rechter been over de leuning, en lieten ons achterwaarts naar beneden glijden. Dit kon omdat de trapleuning ononderbroken van heel boven tot aan het eerste doorliep, ge moest alleen een beetje afremmen in de draai.
In de grote keuken werd dan halt gehouden. Mama trok, in het licht van de kaars, aan het kettingsken, en  floep  het gaslicht was aan. En… we zaten in de klaarte. Lieven werd in zijn wiegsken gelegd, en de moedertaken konden beginnen. Eerst werd het vuur in de cuisinière aangestoken om water voor de koffie te warmen, want dat duurde het langst. Ondertussen werden we geholpen bij het aankleden. Eerst werd de lange tabbaard over de kop gestroopt  en snel door een onderlijveken, in flanel, vervangen. Zo van –“Armen omhoog.” En dan met één ruk, over mijnen dikken kop, waar het even erg spande. Een flanellen onderhemd  in de winter, met een zelfgebreide wollen trui erover. Die knoppen, dat was een peuterwerk, het ging veel beter later  met  die pressions. (drukknopen) Onderbroekjes kenden we toen nog niet, maar wel een warme gebreide broek  met een ronde rekker, meestal zonder pijpen en zonder spriet. Dat was, in geval van nood, ook het snelst omlaag.

Onze kousen deden we zelf aan, soms wel met een hiel gedraaid, gezeten op de stoel voor de cuisinière, alhoewel die stoof nog geen warmte gaf, maar de stoel stond daar nog van de vorige avond. Dan was het tijd om  ons te wassen in het washuis. Toen we klein waren deed mama een beetje warm water in een klein bassinske, bij het koude van de pomp. Ook ons oortjes kregen een beurt, met een crocheerhaak met een natte handdoek errond, werd toen alle vuil uit ons oren gekoterd. En achter de oren kregen we ook een goede wreef.
Ons kapsel kreeg een kambeurt en, o wee, de streuvelige haren. Die werden goed platgedrukt. (  We hadden een bloempot kapsel, om te beginnen, dat was gemakkelijk te onderhouden en ons mama knipte dat zelf bij. Ze had immers een handtondeuse. Alle mannetjes van de geburen hadden een crapouchsken  of een kaalkop, dat was vooral tegen de vlooien en de luizen.).
Kapsels
Tanden poetsen was toen voor ons heel anders. Alles gebeurde met dezelfden handdoek. Ge moest de natte kant even op een stuk wit krijtsteen wrijven, en dan daarmee op uw tanden een beetje over en weer wrijven, tot er een beetje schuim tussen uw lippen kwam en dat dan uitspuwen. Naspoelen, met een slokje water, deed de vuile smaak verdwijnen. Mama en papa hadden boven, op hun lavabo, in een wasbakje, elk een echten tanden borstel. Een tube met tandpasta lag op de marmeren tablet, met ernaast een drinkglas omgekeerd. Of ze het gebruikten weet ik niet.
Aangekleed trokken we naar de zetel in de klein keuken. Ondertussen was de moor gaan zingen en werd er een eerste keer opgegoten. Mama had ook al de boterhammen klaargemaakt en in de schotel klaargelegd.
En Lieven, die sliep verder.
Papa verscheen dan volledig gekleed ten tonele. Hij moest ook naar school, in de Karmelieten, om er tekenles te geven. Aan de tafel in de kleine keuken werd dan gegeten. ’s Morgens was de appetijt nog niet zo groot, maar de boterhammen, waar de gelei door de gaatjes kwam kijken, werden dan toch, met de nodige spoelbeurten, naar binnengewerkt. Met de natten schoteldoek werd dan vakkundig de mond afgewreven en de kleverige handen weer proper gemaakt.
Daar werd ook de Leuvense stoof eerst aangestoken. Na een paar jaar kwam daar een ‘continue’. Eerst werd deze, uit de eetkamer boven, daar gezet, maar na een ‘foire commercial’, waar papa regelmatig jaarlijks naartoe ging, werd dan de ‘Harpagon’ geplaatst. Eigenlijk was dit een ideaal vuur met een systeem van verbranden, dat het maximum warmte haalde uit de kolen. Het gebruikte fijnen antraciet van de maat 5 x 10, die toen zeer goedkoop was. Met een klein koolkannetje van 7 kilo werd de ganse beneden verwarmd.
En van dan af werd de cuisinière ook minder en minder gebruikt.
Goed ingeduffeld in ‘ne pardessus’ (een dikke overjas) gingen we naar buiten. Met zijn moto bracht papa ons naar de peuterklas in Hunnegem.
In de voornoen, als man en kinderen naar school waren, werden eerst de kleinsten verzorgd. In een klein bassinske, op een tafeltje, voor de nu – volle – warmte – gevende stoof, werd hij gewassen. Hij kon dan voort slapen of spelen in zijn park. Het was dan even rustig.
Kwam er even in het park een stilte, dan was hij in slaap gevallen. Snel van de gelegenheid profiteren, om de beddens te maken. De blaffeturen te openen, de vensters open te zetten om te verluchten, dat was het eerste werk. De kopkussens eens opschudden, en dan het laken en de dekens deftig trekken en er de sprei over gooien. In den beginne was het één bed, en er kwam telkens één bij, tot vijf.
Als er ergens een kraantje in het bed had gelekt, werden de lakens voor het venster op een stoel te drogen gehangen. Niet in het venster, want dan zag men dat, van in ’t stad. Dat bed moest dan maar open blijven. zodat het caoutchouen vel ook kon drogen. In de zomer was dat niet erg want het waren katoenen witte lakens. Zonder veel fantasie. Maar in de winter, waren het flanellen lakens, en die dan droog krijgen, was niet gemakkelijk, zodat ze soms direct in de vuilmand belandden, maar zolang de dekens niet echt nat waren, was het nog niet erg. De schuldige werd dan ’s avonds op drankvrij regiem gezet, maar het waren meestal dezelfde. Er was er zelfs één, die de wekker opwond, om op tijd wakker te zijn.
Papa zijn waswater werd in de nachtemmer gekieperd en ‘t ging dan samen mee neer beneden.
En de kleinen, die sliep nog voort.

 

 

De Melkvrouw

Martha, de melkvrouw, die ons trouw elke dag melk bezorgde, was daar rond elf uur. Een kort tokje op de achterdeur kondigde haar aan, en met de melkkannen aan een juk, kwam ze binnen. Van toen af moest er niemand nog iets zeggen. Een voordeel voor ons was, dat ze voorbij de tanten moest gaan, en daar, als boodschapper, de verbinding vormde. Hoewel wij schapen hielden, die melk gaven, was er alle dagen toch minstens een liter koemelk nodig voor de melk van de kleintjes. (Schapenmelk was te vet.) Trouw stond ze daar elke dag, zon- en weekdag. Ze woonden over den Oudenberg, een beetje verder dan de tanten. Samen met haar vader, Lonke, reed ze de gevaarlijke Ouden Steenweg af met een ezelskarretje en boven de Vesten was hun vaste halte, daar bleef het ezeltje alleen achter om uit te rusten van de zware trip naar beneden. Het karretje, met houten wielen voorzien van ijzeren banden, was voorzien van stevige remblokken, die zo hard werden toegedraaid, dat de wielen zeer moeizaam konden draaien. En Lonke liep ernaast, met nog een handblok, voor het geval dat er iets misliep.

Eerst deed Lonke, met aan een juk, twee grote melkkannen en met aan een kettingsken, de vertinde halve literbeker, de Markt en de Vesten en de rest van ’t stad.
Martha deed de Pachterstraat en daarna de Oudenbergstraat. Als ze bij ons buiten kwam moest ze nog juist het Hemelrijk doen en was haar taak af.

De Postbode

Rond elf en half was er buiten een groot lawaai van de ganzen. Pie kwam met veel vleugelgezwaai vertellen dat er iemand op komst was, en Triene kwam achter ‘gepatchikkeld’ (gewaggeld). ’t Was René, den facteur (postbode),die zijn zware fiets naast zich voortduwde op het steile baantje, dat van den ingang aan de Pachterstraat naar de woning leidde. Hij deed het ijzeren hekken aan den lochting (moestuin) open en veilig, achter zijn fiets beschermd tegen de aanval van Pie, kon hij het andere hekken bereiken, en eindelijk veilig binnenkomen. Hij liet zijn velo tegen de serredeur staan, alle dagen hetzelfde scenario, ook op zondag, maar dan alleen met de gazet.
De postbode’t Eerste dat hij deed was zijn kepie op tafel gooien en dan zijnen zwaren ransel ernaast zetten. Dan nam hij eerst de gazet uit het ene vak en dan snuisterde hij in het andere naar de brieven. En eindelijk zakte hij, met een grote zucht, neer op de stoel. Zijn rode zakdoek hoorde, geloof ik, tot zijn uniform, want telkens hij zijn rood aangelopen voorhoofd ermee afdroogde zei hij ’:-”t is hier wel schoon wonen, maar!…” En elke keer kloeg hij over ‘dien zwaren berg’ die hij op moest. Nog enkele huizen en zijn ronde zat erop. Een goede jatte warme koffie met een klontje suiker, dat hij eerst in de koffie doopte en daarna op-zoog. Dat deed werkelijk deugd. Intussen gaf hij commentaar over wat hij in ’t stad gehoord had, of over zijn schoon fruit, dat hij had geoogst of zijn dikke patatten en zijn konijnen.
In ’t begin van de maand had hij enkele dagen verschil op zijn uurrooster. Dat kwam door de uitbetaling van de pensioenen, en dan moest hij geen koffie hebben en dan vroeg hij :- “hebt ge niets kleiner?” Mama verstond zijn gezegsel en schonk hem dan een druppel in. Daar kon hij dan van likkebaarden, maar wartaal, nee dat kraamde hij niet uit.
Hij kon dan, na een beetje te zijn bekomen, nu langs het hekken op de Oudenbergstraat zijn laatste klanten bedienen en dan den bergaf naar het Statieplein, waar toen de ‘Post ‘ was, naast de statie.
Soms was er ook nog een andere bediende van de Post, die ons kwam bezoeken, den ‘depechendrager’ (telegrambesteller). Dat was toen meestal een jonge kerel, vooraan in de twintig, die in zijn koddig uniform, de telegrammen per fiets aan huis bracht. Hij had op zijn buik een soort buidel met een koperen sluiting. Maar hij wist niet van de kortere weg en kwam daardoor altijd van voren langs de straat. Hij belde aan en leverde nog buiten adem van het klimmen , met de fiets nog in de hand, zijn document af en, na een handteken, verdween hij direct weer terug den bergaf.

Er werd reeds aan het eten gedacht van den dag tevoren. De groenten werden uit de tuin gehaald en gereed gewassen op de afwassteen.
De soep stond reeds van vroeg in de voornoen te pruttelen op de cuisinière en haar heerlijk aroma vulde de grote keuken. Dan werd de ‘passé-vite’ uit de kast gehaald en op het aanrecht werd pollepel voor pollepel er door gedraaid. De kleinsten, met hun ‘bavette’ aangeknoopt, kregen met veel gemors, hun boterhammeken met een beetje soep, kwestie van aanpassen aan het gewone eten.

 

De Beenhouwer

Papa – of later de groten – moesten het vlees meebrengen van bij Miel Malfroid, den beenhouwer. Het rode vlees werd dan uit de ijskast van achter gehaald. Met een vervaarlijk mes, dat telkens eens moest gewet worden, sneed hij een lap af. Bij het varkenvlees haalde hij soms zijn scherp blinkend bijl van den haak. Dan was het in één hak gedaan, want anders had hij splinters en dat was gevaarlijk om u in te verslikken. Soms moest er een zaag aan te pas komen om het vlees te verdelen.

Als het saucissen waren, deed Lène dat, ze haalde het gekapt van uit de vrieskast. Met een groot verchroomd slot was die afgesloten en telkens die openging kwam een wolk witte damp eruit. Ze deed dat dan op de machine en duwde het gemalen vlees erin, dan moest ze rap de darmen opsteken want het vlees kwam reeds uit de toot en dan kwamen de saucissen te voorschijn meters en meters lang, tot het vlees op was. Met een zwier vatte ze alles rond haar arm en hing die op aan de haak van de vitrine. Ze deed een greep en daar lagen ons saucissen op het witte papier en legde ze op een vel papier. Met een zwaai plofte hij of zij dat dan op de weegschaal, rommelde wat met de gewichtjes, en maakte de rekening op de rand van het papier. Het pakje werd toegevouwen, en met nog een been voor de soep werd alles in een stuk papier gedraaid, dat van de rol werd getrokken en afgescheurd.
De weegschaalEerst was het nog met de gewone weegschaal, met van die kleine gewichtjes, maar later kwam de grote witte baskuul. ’t Was gedaan met de gewichtjes, en zelfs het rekenen, want alles las hij van de wijzerplaat af en hij moest alleen nog het eindcijfer noteren.
Gekapt – of gehakt -, zoals ge wilt, was ook voor Lène en die kon dat tot op de gram afsnijden met haar houten mes. Charcuterie hadden ze hier wel, maar bij een beenhouder in de Brugstraat was er veel meer keus en was het verser, dus kwam dat van daar.

Als het Miel was, die ons bestelde, kregen we een broksken gekapt, maar als het Lène was, die ging naar achter, en kwam terug met een bol of een karamel. Dat hadden we liever, en dat duwde ze in onze handen, zodat niemand het zag. (maar ze deed dat met alle kinderen, kwestie van vertrouwen, hé !)
Als er ballekens op het menu stonden, was het gekapt reeds van den dag tevoren meegebracht. Dan werd dat gemengd met een ei en het verkruimelde kruim van een paar boterhammen, alles werd grondig gemengd en tot ballekens gerold. Op de gepasten tijd werd in de grote pan een klot (brok) boter gesmolten en daar werden ze dan in gerangschikt en gebakken, zodat fleus (straks) de bengels direct konden eten. Mama gebruikte praktisch geen smout (varkensvet) of rundvet, omdat er verscheidene maagjes niet tegen konden.

Koelkast bij de beenhouwer

Koelkast bij de beenhouwer

Bij de beenhouwers bestond reeds een koelkast. Dit was een zeer goed geisoleerde ruimte van ongeveer 2 x 2m. Op de zijkanten en boven waren plaatsen voorzien waar de blokken ijs in gelegd werden. Deze grote blokken van 20cm op 20cm op 1m lang (lingots) werden dagelijks aangevoerd door een geisoleerde wagen met paarden uit de ijsfabriek van Strombeek. Ze leverden ijs aan de slagers en cafes. Ter plaatse werden die klein gehakt. Spelregel was de deur zo weinig mogelijk openen. Vroeger werd ijs bewaard in ijskelders. In het abdijpark in Geraardsbergen is er nog een. Het ijs werd er in de winter in opgestapeld en goed afgesloten voor de zomer.

een ijswagen
een ijswagen

 

De Kruidenierswinkel van Elodie Ronimus

Het kon gebeuren, dat mama ook nog een boodschap han, om van bij Lodie, zoals wij ze noemden, iets mee te brengen. Dat was nu eens een winkeltje, waar ge van alles, en nog wat , kondt vinden. Als ge de deur openstaakt, dan stondt ge tussen twee lange togen. Maar deze rechts was meer voor ons bestemd. Den andere kant was voor ’t vrouwvolk: corsetten en hemden tot breukbanden toe. De KruidenierswinkelMeer van achter lagen verschillende soorten van stofkens, om zelf een kleed te maken, ge kreegt er zelfs den patroon bij. De dekens lagen op een grote tafel, met daarnaast de vele kleurige slaapkleren.
Wij keken liever naar de rechterkant, die muur was bekleed met bakskens met een koperen handvat die elk op zijn plaats staken in de grote kas. Er waren er met een glazen paneelken in, en daar zaagt ge dan de rijst liggen en tapioca en semoule en havervlokken. Vanbuiten stond op een papierken de prijs. In de etalage, die ge van aan den ’ toog’ zeer goed kondt zien, lagen de lekkerste snoepkes ten toon. Zwarte rekkers en meetjesvlees, en kleurbollen, en karabouja, en muntebollen, en babbelutten, en rode spekken met een wit streepken in, en een kak op een stoksken, en karamellen van wel honderd soorten, dat was een droom en we benijdden René, de zoon, dat hij daar tussen mocht lopen.
In een glazen kast, op de einde van den toog, daar stonden de koekjes, van de mattentaart tot de frangipannekes en de petit beurkens in een bokaal en de boudoirkens in een schotelken. Op het bovenste glas daar stonden drie soorten kaas, maar voor ons was het altijd van :-“Jongen Hollandse Gouda”, die werd nog het liefst gegeten door de gastjes. Als het eens peperkoek was dat we moesten meebrengen, dan deed Lodie de kelderdeur open, en nam daar een blok van een halve meter lang, en wel 15 centimeter dik. ’t Schijnt, dat deze den besten was van geheel de stad. Ze sneed er nogal dikke schellekens af, zogezegd omdat hij anders te veel brokkelde, en lei dat dan op een wit papier op den koperen baskuul in de kleine schotel. In d’andere schotel kwamen de gewichtjes. Ze legde de schelle erop, en dan nog een, en nog tot de weegschaal doorsloeg, en dan was het “is’ t goed?” met een vragend gezicht. De som werd op het papier geschreven en het pakje werd op de kant naast den baskuul gelegd. Als het huishouden groter werd, werd er maar wijselijk een grote brok in zijn gehelen gekocht. Wij konden het beter en dunner snijden.
De kaas werd met een ander mes gesneden waar een papier over gevouwen was, om niet te plakken . Ook die werd nogal dik gesneden.
De rijst, voor de rijstpap, die kwam uit de schuifkens van de muur. Er was maar één soort, maar ’t was goede. Met een metalen schepper vulde ze een papieren zaksken, zette dat dan op de weegschaal, en vulde dan langzaam aan, tot de schaal neersloeg. De som werd zorgvuldig op de rand genoteerd.
Vermicelli, dat werd met zijn tressen besteld. Ze nam zo een greep en legde dat dan op den baskuul, en moest er meer zijn, dan deed ze er maar een tres bij, want ze schond niet graag haar marchandise. (Vermicelli werd nog niet in rechte stokjes verkocht, maar macaroni wel.)
Als mama zelf ging en er kinderen bij waren dan kregen die na het afrekenen een kleurbol of een karamel.