We voelden aankomen, elk jaar, rond Pasen, het kon ervoor zijn of erna, maar het kwam er. Daar hing dan elektriek in de lucht. Julia, de wasvrouw, kwam een paar dagen tevoren op bezoek om alles te bespreken. En op een maandag was het dan zover: Het was de ‘groten kuis ’.
Den eersten dag werden we in onzen bloten gezet, want alle gordijnen verdwenen van de ramen. Ze werden in de marniet geduwd en gewarmd, met de hand voorzichtig behandeld, gebleekt en licht gestreken. Het was nog een licht katoenen weefsel dat veel zorg verlangde en zeer teer geworden was door de invloed van het licht.
De zware draperieën van de salon werden beneden dan goed uitgeklopt en licht geborsteld. En dan snel weer op hun plaats gehangen aan de houten stok onder de lambrisering.
Van boven tot in de kelder werd alles van zijn plaats gehaald. Van heel boven werd begonnen. Kamer voor kamer moest er aan geloven. Zelfs de dakramen van de toen ongebruikte mansarde en de zolder werden weer als nieuw. Er werd een flinke scheut azijn in het water gedaan voor die vuile vensters. Het behang werd met een nieuwe zachte borstel overwreven en de spinnen weggeborsteld. In de oude kleine kleerkast werden oude kleren nog eens uitgehaald, afgestoft en dan weer gehangen. Een paar kweeperen zorgden voor een aangename geur. Als de kamer gedaan was, werd er eens duchtig gesprenkeld met lavendelwater. Zogezegd tegen de vliegen, maar vooral omdat het de muffe geur, van een niet gebruikte kamer, verdreef.
Op de mansardekamer werden de ramen gekuist en de dode vliegen opgeruimd. Nieuwe gewassen lakens werden gelegd en de dekens flink uitgeschud en in het venster verlucht. De vloer werd eerst met zeep gedweild en daarna met cirage ingewreven. Op de zolder werd alles afgestoft en weer op zijn plaats gelegd tot het volgende jaar. De slaapkamers werden intensief verlucht en de matrassen van het bed gehaald en op een stoel voor het venster verlucht. Tevens werd nagegaan of de matras niet eens moest geklopt worden. Soms werden ook de ressorts uit de beddenbakken gehaald om dan van binnen van de wolletjes en het stof te worden ontdaan. Voor ons was het die dag weer van op de matras ‘paljas parterre ‘ te slapen op de mansarde. Op zich was dat een leuk avontuur, dat werd ingewijd met een kopkussengevecht. Met een boos roepen aan de trap beneden, werd het toch weer stil.
’s Anderdaags werden de beddens weer gemonteerd en opgemaakt. Ze roken en blonken als nieuw.
De kleerkasten werden leeggehaald en alles werd gekeurd. De kostuums werden gelucht en de mottenballen werden vervangen. Wat te klein of versleten was ging in de voddenzak. De winterdekens werden apart gewassen en dagen lang gedroogd in de serre. Mooi opgevouwen werden ze besprenkeld met lavendelwater. In den hoek van de kast werd een verse kweepeer gelegd ‘voor zijn fijne parfum’.
In de salon en de eetplaats was er nu eens veel leven: de luchters werden gekuist en elk glazen belletje werd afgehaakt en in een lichte loog gewassen. Het tere tafeltje op zijn ranke pootjes blonk van de verse wasbeurt. Er werd een nieuw napje opgelegd en het antiek koffiestel blonk als … het jaar ervoor. De zetels werden uitgeklopt en geborsteld.
Er werd met een reuzenstok naar spinnenwebben gezocht aan de hoge plafond. Het vilterig behang werd met een zachte borstel overgaan. De lambrisering van hout kreeg een portie was en was weer goed voor een jaar. In de veranda waar papa toen nog werkte werden alleen de ramen gezeemd en de vloer kreeg een snelpoetsbeurt. Nog de trap naar beneden en dan de kelder in. Alle gelei en confituur werd verplaatst en de hank van nieuwe gazetten voorzien. De immer grauwe blauwe vloer mocht niet vergeten worden, maar hem doen blinken kon niet.
De volgende plaatsen waren de keukens. Alle potten en pannen werden van de haken gehaald en gewassen. Onderwijl konden wij de inhoud eens keuren. Van bloemzaden tot toespelden en een oude kapotte paternoster, waar reeds jaren een tientje aan ontbrak, en doodsbeeldekens (doodsprenten), naast beeldekens uit de missies, tot we de geliefde blauwe soeptrien in handen kregen. Daar zaten misschien wel duizend (met kinderogen gemeten) oude postkaarten van papa’s nonkels en tanten in. Telkens werden vragen gesteld en telkens werd geantwoord : -“‘k heb nu geen tijd, maar later.” en die moet nu nog altijd komen.
Het koperwerk werd met Sidol behandeld en blinkend gewreven tot ge er u kondt in spiegelen. En de vele tinnen borden weerkaatste het weinige licht, die werden met wit zand ingewreven. De bollantaarn blonk op de kast naast de delicate ivoorstukjes. De schuiven werden leeggemaakt en de zakdoeken eruit gehaald op enkele na en alles ging in de wasmand. In d’ ander schuif zaten papieren van papa, maar daar mocht niemand aankomen.
Het mooie servies werd dan ook maar eens uitgehaald en hier op een bassinsken op de tafel stuk voor stuk gewassen en direct weer op zijn plaats gezet. Hier mochten we niet helpen en moesten van de andere kant van de tafel stillekens toezien. Het mooie damasten tafelgoed werd ongemoeid gelaten, het was te delicaat, alleen werd de oude kweepeer vervangen.
Ook het apotheekkastje werd geïnspecteerd en een lijstje werd opgemaakt van wat er moest meekomen van bij den apotheker.
De oude toile ciree van de tafel werd vervangen door een nieuwe kleurige.
Zelfs de kinderstoel kreeg een flinke schrobbing.
De tafel werd van voor de bank weggetrokken en nu maar wrijven op die harde eiken bank. Ook die hank werd leeg gemaakt, maar hier was niets in de potten te vinden dat ons kon interesseren.’t Waren lintjes of rekkers op een kartonsken en een bolleken koordekens en enkele doosjes met knoppen van alle maten en modellen.
De grote keuken duurde niet zolang want hier werd alles praktisch alle dagen gebruikt. Maar toch als de keukenkast werd gekuist vond mama telkens iets, wat ze reeds zo lang gezocht had, en dan was het van : -“Hoe komt dat in godsnaam nu hier verzeild?” Aan alle schone liedjes komt een eind, gelukkig ook aan de kuis, want op de duur begon het te vervelen. De week nadien werd de voortuin onder handen genomen.
Maar Pasen was in ’t verschiet.