Omdat er toentertijd alleen met paarden gereden werd, was er ook naast een grote parkeerplaats, een ruime stal. Paarden hebben wij nooit gehad maar wel een paar schapen en lammeren. De meeste schapen heten, ofwel ‘Belle’ ofwel ‘Mie’. Papa had als taak de schapen te melken, mama moest ze voederen in de winter met vers gesneden betraven (bieten) en een greep zemelen. Hoewel een schaap tegen de kou kan, werden de lieve diertjes warm in de stal gehouden. En als ze hen hoorden komen op hun klompen, was het één geblaat. Veel melk gaven die niet, maar ze was veel vetter dan de koemelk, en dat werd ge gewaar bij het bakken van taarten. Mattentaarten van schapenmelk zijn veel beter. Als papa met de verlakte pan melk in huis kwam, werd ze gezeefd en de rest was voor de katten, die de pan schoon afwasten.
Wel hebben we ook soms bezoek gehad van verloren en verwilderde duiven, die op het duivenkot kwamen logeren. Er was een ruime hooi en strozolder, en papa heeft daaronder een paar konijnenkoten gemaakt.
Op een dag kwam een zwarte eend aangevlogen, een woerd (mannetjes eend) en die landde op de helling voor de grote keuken. Een paar minuten later kwam een tweede, een lichtbruine, maar nu was het een vrouwke, en het paar is daar veel jaren gebleven tot hun dood. Het mannetje durfde nog al eens er op uitvliegen, maar na een tocht over ’t stad kwam hij weer. Toen papa ontdekte dat de baas van ’t Hemelrijk een verwoed jager was, heeft hij hem dan maar gekortwiekt, door, in de ene vleugel, de grote slagpennen af te snijden. Dat werd later bij Pie en Triene, de ganzen, ook gedaan.
De eenden verbroederden met de kippen. Na een verkenningsronde, vonden ze hun geliefkoosde plaats, daar waar het vuilwater uit de enorme sterfput kwam. Na een tijdje groeide daar geen gras meer. Ze wroetten immers de wortels bloot op zoek naar wormen.
De konijnen hadden een zeer vrij leventje en we zaten er alle gedurigen (af en toe) met veel te veel, zodat er dan eens eentje moest sneuvelen, en in de pot terechtkwam. Dat was eens een afwisseling in het menu, bezonderlijk als mama het klaarmaakte, zoals ze in Eeklo in ’t school hadden geleerd.
Veel jaren hebben we een mooie Brabantse haan gehad, die fier zijn kippen overal leidde, waar ze niet mochten komen, zodat op het einde alle hekkens, die hun gebied afsloten, voorzien waren van ressorts (veren). De kippen, een zes a zeven, hadden geen vaste woonplaats, die namen heel de stal voor woonst. Maar hun eieren deponeerden ze regelmatig in de nestbakken die aan de muur waren gehangen. Hoog genoeg omdat er nogal eens ongewenst bezoek kwam van de ratten.
Telken jare werden we aangenaam verrast door een kloek, die met verscheidene kleine kippetjes ergens uit de tuin vandaan kwam. Om hun veiligheid werden ze dan in een renne (een uit fijne tralie gemaakt park) op de pelouse gestopt. Hun vaste voederplaats was juist achter de serre daar waar de ‘scramoullen’ (as) van de stoof werden gestort. In de serre stond een grote houten ton met een mengsel van granen maar hoofdzakelijk maïs. Met een halve pan daaruit waren ze weer voor een dag goed. Ze kenden het geluid dat de blauwe pan maakte zo goed, dat ze allen, eenden op kop, met de zwaardere en taterende ganzen in hun zog, de kippen, met mijnheer den haan op kop, kwamen aangelopen soms echt vliegend. De eerste korrels lagen nog niet op de grond of ze werden al opgepeuzeld. Ook de schapen kwamen dan reeds aangerend de jonge lammeren op kop, want, na de kippen kregen de schapen hun stukje brood en andere keukenafval. Er werd een emmer vers water opgehaald en in hun drinkbak gegoten. Deze ceremonie hoorde tot het dagelijks leven, telkens de aardappelen geschild waren.
We hebben er ook nog zeerattekens (Guinese biggetjes) gehouden omdat deze, door hun reuk, de ratten verdreven (beweerde men ). Nochtans hadden we meestal twee katten, maar die lagen liever in de warme veranda te zonnen, dan te jagen. Maar als Martha de melkboerin kwam, waren ze wel op post, want ze kregen dan ook hun part in het kleine stenen kommetje, vlak naast de afwassteen. Hun andere eten kregen ze door mama toegestopt, nadat de kinders gegeten hadden.
Er was eerst een houten hondenkot naast de stal. Omdat het onherstelbaar versleten was heeft papa dan maar een betonnen kot gemaakt. Met een houten vloer erin.
Onzen Black was een straatras maar met veel Labrador in. Zoals toen gebruikelijk was, lag hij aan een ketting gebonden. Hij scheen een gevaarlijk iemand te zijn, maar de ‘djoele’ (sukkelaar) stond, als het regende buiten in de regen, terwijl de kippen, op nog geen 5 meter van hun stal, liever in zijn kot stonden te schuilen. Zijn eten werd hem in een oude aluminiummen pot gegeven dat was de rest van het middageten. dat hij moest delen met de katten. Water kwam van de nabije steenput.
Zijn opvolgers hebben het later beter gehad, en mochten tussen ons meeleven en meeeten.
Op de pelouse van achter langs de stadszijde, liepen ook een paar ganzen. Onze Pie en Triene.
Triene was een gans die we van iemand van Boelare gekregen hadden. De brave mens bracht die zelf, met zijn velo, en onderweg was ze uit de zak, die in de wijmen korf aan zijnen ‘guidon’ (stuur) hing, gekropen en zo eruit gevallen. Maar Juul had dan nog het ongeluk, dat hij over dat arme dier haar poot was gereden. Besluit : de bille ( dijbeen) was gebroken. Papa heeft dat beest haar poot zo goed mogelijk gespalkt met een paar stokjes, en daarna als een echten dokter, er een plaasterverband rond gedaan. Dokter Van der Schueren is na de middag eens komen kijken en keurde zijn werk goed. Het ‘schaapken‘ (eigenlijk een gans ) heeft dan eerst een week, alleen, in een bak in de serre gezeten, en dan nog zes weken met dat plaaster verband buiten rondgelopen. Ze kon er zich goed met beredderen. Na wegname van het verband, is ze altijd nog een beetje blijven manken, vandaar haar naam ‘manke Triene’. Haar Pie was ook een invalide. Die was op een keer door de tralie willen kruipen maar was met zijn hals aan een ijzer blijven hangen, gevolg, zijn hele langen hals lag van boven tot beneden open. Papa heeft hem dan vakkundig, met gekookt zwaar garen, met de speciale medische steek, toegenaaid. Als Van der Schueren het dan nadien keurde, kreeg hij er felicitaties voor. Na enkele dagen was hij weer de oude.
Naast de stal was een grote messing, daar werd alles, wat niet door de dieren eetbaar was, op gegooid.