Toen we nog heel klein waren, eindigde onzen zwaren dag hier, na het eten. Nogal dikwijls werden we dan uit de zetel geplukt, en half slapend en grommend van ons kleren ontdaan. Het hemd werd van over de kop gestroopt , en dan met veel moeite, werden de verlamde armen in den tabbaard gestoken, en suf weg, naar boven gedragen. Eens we het koude bed genaakten (=voelden), waren we op slag weer klaar wakker, en dan was er toch altijd enen, die naar een verhaaltje zaagde. Maar zelden is het verhaaltje af geraakt, want ze sliepen allemaal. Soms lag er enen luid aan zijnen duim te loederen. De kleinsten moesten nog hun tut hebben of één of ander stuk van een ‘zjoele’ (dat kon een beertje zijn, of simpelweg een handdoek, maar het moest ‘die’ bepaalde zijn). Het licht werd op minimum gezet en mama verdween geruisloos naar beneden.
Maar later, als we ons al groot waanden, maakten we onderscheid tussen de groten en de kleinen. De groten mochten iets langer op blijven, tot het acht uur was! Dat leerden we op de school, als de wijzers zó en zó stonden. En als het uur daar was, moest er toch altijd enen nog eens gaan pissen, een anderen had nog dorst of honger. Alle strootjes werden uit het dak gehaald, om toch maar een paar minuten langer te kunnen op blijven.
Wat we dan eigenlijk deden? Wat lummelen in de zetel. Als er iemand op het idee kwam van kaarten, dan kon het soms weken lang, elken avond zijn, dat de kaarten bovengehaald werden. De kleine tafel werd geruimd en onder de lamp geschoven voor de stoof. Ook kwam het damspel eens uit de kast, maar dat was niet zo gemakkelijk. Ganzenspel dat was voor de kleineren. Dan werd er gezeurd en bedrogen, tot er ruzie van kwam. Onverbiddelijk werden we naar ons bed gestuurd.
Als het erg over zijn hout ging werd er wel eens een oorveeg uitgedeeld, en dan was er muziek tot boven, met soms nog eens een uitschieter van :–”’t Was hij die begonnen was!” en weer kwam de huilbui in een hoger toontje. Maar ’t zandmanneken was eindelijk daar, en, na nog wat snikken, viel alles stil. Tot de wekker afliep, om drie uur?, want een olijkerd had dat gedaan, hij moest een plasje maken uit voorzorg. Dan deed de ganse groep dat dan ook maar. Dat er dan ook eens een beetje naast was, hoeft niet te verwonderen. Allen kropen dan terug in hun warm nestje, de benen opgetrokken, en de dekens over de kop.
Maar later, als we ons al groot waanden, maakten we onderscheid tussen de groten en de kleinen. De groten mochten iets langer op blijven, tot het acht uur was! Dat leerden we op de school, als de wijzers zó en zó stonden. En als het uur daar was, moest er toch altijd enen nog eens gaan pissen, een anderen had nog dorst of honger. Alle strootjes werden uit het dak gehaald, om toch maar een paar minuten langer te kunnen op blijven.
Wat we dan eigenlijk deden? Wat lummelen in de zetel. Als er iemand op het idee kwam van kaarten, dan kon het soms weken lang, elken avond zijn, dat de kaarten bovengehaald werden. De kleine tafel werd geruimd en onder de lamp geschoven voor de stoof. Ook kwam het damspel eens uit de kast, maar dat was niet zo gemakkelijk. Ganzenspel dat was voor de kleineren. Dan werd er gezeurd en bedrogen, tot er ruzie van kwam. Onverbiddelijk werden we naar ons bed gestuurd.
Als het erg over zijn hout ging werd er wel eens een oorveeg uitgedeeld, en dan was er muziek tot boven, met soms nog eens een uitschieter van :–”’t Was hij die begonnen was!” en weer kwam de huilbui in een hoger toontje. Maar ’t zandmanneken was eindelijk daar, en, na nog wat snikken, viel alles stil. Tot de wekker afliep, om drie uur?, want een olijkerd had dat gedaan, hij moest een plasje maken uit voorzorg. Dan deed de ganse groep dat dan ook maar. Dat er dan ook eens een beetje naast was, hoeft niet te verwonderen. Allen kropen dan terug in hun warm nestje, de benen opgetrokken, en de dekens over de kop.