Een dagje in 1925

Stel u voor dat ge naar de trein of school gaat in 1925. Hoe ontwaakt ge? Een natuurlijke reactie zou vandaag zijn, de elektrische wekker even aan te raken om hem te doen zwijgen. En aan het koordje boven ons bed trekken, om in het licht te baden.

Bij ons stond op de nachttafel een klein petrollichtje, dat de nacht door bleef branden. Ik heb andere versies gekend van gewoon glas en die waren beter omdat men daar de stand van de petrol best kon zien. Het onze stond op de nachttafel en dt van onze ouders stond op een ‘hangske‘ aan de muur. Het gaf een spookachtige verlichting, dit kleine pitje, dat nog niet eens de helderheid had van een kaarslicht. De blauwe zijde werd zorgvuldig naar de slapers gericht, om deze niet te storen door zijn helderheid. Het schaarse licht dat op het plafond en de muren scheen was een bron om er spoken en geesten te doen in verschijnen voor onze kinderogen. Samen met het korte verhaaltje dat we toen soms te horen kregen. Spookachtig. En maar slapen tot…

Nachtlampje We werden gewekt door onze ouders, maar meestal toch door mama. Op slaapkamer van onze ouders hing een wekker slingerhorloge. Later, als we groter waren, hebben we zelf een wekker gekregen, een ‘Jaz –wekker’, en die maakte nogal lawaai, niet alleen voor het opstaan, maar aldoor van ‘patjiek patjak’ de ganse nacht.

Wekker Er werd een kaars aangestoken, die in een veiligheidskastje stond. Dat was zeker geen slecht gedacht want wij waren tenslotte kinderen die er mee moesten omgaan. Het diende dan ook bij al de werkjes die buiten in het donker moesten gebeuren, zoals : de schapen eten geven of de staldeur vergrendelen of zelfs Black,den hond ,nog eten of vers water te geven.
In het schaarse licht trokken de groteren de kleren aan. Mama hielp de kleinsten, en daarna vlug de trappen af. Wij mochten blij zijn dat we in de stad woonden en reeds gas hadden. Op de meeste plaatsen moesten ze zich beredderen met petrollampen.

Kaarsen Eens beneden trok Mama aan het kettingske van de gaslamp en floep daar brandde het felle licht.
Doordat de lamp voorzien was van een ‘veilleuse’ (waakvlammetje) moest er niet gezocht worden naar stekjes of ‘Kraschers’ en door aan het kortste kettingsken van de twee, te trekken werd gas aangevoerd en kreeg men direct volle licht. Men moest zeer voorzichtig zijn met het ‘beuzeken’ (de lampkous uit porselein) want, eens gebruikt, was ze zeer broos.

Gaslicht Eerst werd de cuisinière (keukenvuur) aangemaakt met houtsplinters en kapsel, of schavelingen, die de avond ervoor in de koolbak werden gelegd. Een stuk gazet in de stoofpot en enkele splinters erop en dan aansteken met een steksken en een brokje grof hout erop en ondertussen de moor voor de koffie vullen met twee pollepels water van in de emmer onder de spoelbak.

Cuisinière

De moor werd dan op het vuur gezet zonder een ring op te leggen. Als het hout goed in brand was werd er met de oelenschop (koolschop) een schep kolen uit de koolbak op gedaan en dan snel de moor er weer op. Onderwijl werd de koffiepot leeg gegoten in de afwasbak in de keuken. De ‘kaffebuzze’ werd leeggemaakt in de koolbak en de ‘proes’ werd later mee verbrand.

Koffie zetten

De kleinsten die boven nog niet gekleed waren mochten in de zetel met hun tabbaard over hun knieën nog wat luieren en wachten op hun wasbeurt tot na het eten. De groten moesten immers naar school. Zij mochten zich beneden aankleden onder toezicht en met hulp van mama. Die kleren hadden ze den avond ervoor op een stoel gelegd en omgeruild voor den langen tabbaard.

tabbaard

Op onze kousen waren we beneden gekomen en nu rap de schoenen eerst aan want de stenen vloer was koud.

De groten hadden hoge schoenen, men beweerde toen dat dat goed was voor de voetenvorming. Maar het ergst van al waren die lastige ‘rijkoorden ‘ (veters), die we maar niet geknoopt kregen en dan op mama’s hulp moesten wachten. Voor de groteren was het wassen geblazen.

Één voor één moesten we aan de pomp in het washuis ons gaan wassen met kaarslicht. Dit was zeer comfortabel want er was een arduinen pompsteen. Een tip van de grove katoenen handdoek werd nat gemaakt en het stuk ‘Cadum’ of ‘Palmolive’ zeep werd er even op gewreven zodat er wat schuim was en daarmee werd ons gezicht dan ingewreven, maar pas op voor de ogen, want dat prikte geweldig. Nog een trok vers water van de pomp op de tip van den handdoek, om daarmee ons gezicht af te spoelen om dan met den anderen droge kant ons façade af te drogen. Uit het kambaksken aan de andere kant van de pomp namen we de ijzeren kam om die door onze wilde haardos te trekken.
Er hing ook een spiegel, waarvan de hoek al jaren ontbrak, om even te kijken en dan rap naar de klein keuken, want we hadden honger en geen tijd om te treuzelen.

De pompsteen