De kuisdag begon eigenlijk reeds de vrijdag na de noen. Dan werden de slaapkamers aangepakt met een drogen dweil over een borstel en werd de ‘gecireerde’ vloer tot blinken gebracht, de beddens werden opgemaakt en soms eens de vensters gewassen. Maar dat was een gevaarlijke bedoening met die hoge vensters. Zodat papa telkens moest helpen. En dan nog met een houten ‘trapken’. De trappen op de gang waren bekleed met een loper en die werd met een handborstel bewerkt. Niet dat die vuil was maar de wollige trap moest ontdaan zijn van voetsporen. De gang van ’t verdiep kreeg ook een wreef van de cireerborstel. De trappen naar beneden waren van geverfd hout en kregen hun deel van een halfdroge dweil.
De vensters kregen zeker om de vier weken een spons en ‘zeemlerken’ te zien en ge kon er op wedden, in de zomer, als het in geen weken had geregend, dan moest ge maar uw ‘zeemlerken’ afleggen of het was van dat, regenen, en dan nog met wind, omdat de ramen goed nat zouden zijn. Maar ze hadden hun part gehad en ’t bleef zo.
De vensters kregen zeker om de vier weken een spons en ‘zeemlerken’ te zien en ge kon er op wedden, in de zomer, als het in geen weken had geregend, dan moest ge maar uw ‘zeemlerken’ afleggen of het was van dat, regenen, en dan nog met wind, omdat de ramen goed nat zouden zijn. Maar ze hadden hun part gehad en ’t bleef zo.