De zaterdag was dus de zware kuisdag. Er werd begonnen in de kleine keuken. Op de cuisinière zorgde de marmiet voor warm water. Eerst werden stoelen en tafels opzij geschoven en dan een flinke scheut loog van bruine zeep over de vloer gekletst. Met een half versleten borstel dan maar wrijven, tot de schuimbellen overal blaaskes maakten. Dan alles goed afspoelen met koud water. Dat was plezant om mee te doen en dan alles door het ‘moezegat ‘ vagen. In den beginne was er nog geen aftrekker, maar toen papa er een had gemaakt was het veel gemakkelijker alles weer droog te krijgen. De dweil werd dan in warm water gedrenkt en goed uitgewrongen en maakte alles droog. Sommige dagen, als het regenachtig was, scheen het, alsof het niet wilde drogen en bleef de vloer maar nat uitslaan.
De andere keuken was niet zo plezant, want daar was geen moezegat en moest alle water door de deur in het washuis geborsteld worden. Het voordeel was dat hier niet zoveel meubels opeen stonden. De gang naar boven kreeg wel zijn deel van de dweil om hem even op te frissen. Aan de deur van ’t washuis werd een dweil uitgewrongen en in het deurgat gelegd. De binnenkomer moest dan maar zijn voeten afkuisen.
Als de grote keuken gedaan was moest er voor eten gezorgd worden. Er was wel nog soep over van de dag tevoren. Ofwel werd er eens bootje varen (botermelk) gereed gemaakt. Dan volgden knoedels of klonten met rozijnen in een botersaus. Soms een keer macaroni, met een botersaus en bruine suiker. Enige keren heeft mama rijstballen in het frietvet klaargemaakt (ik zoek nu nog naar het recept want het was formidabel). Lekker en rap gereed was dat. Na de middag kwam het washuis en de wc aan de beurt. Met de rest van het zeepwater werd dan het koerken eens overwreven en met een paar emmers water werd dan alles afgespoeld, buiten even met den ‘trekker’ afdrogen en het zat erop. Als er nog wat tijd overbleef kreeg ook de serre een smeet van den dweil.
De andere keuken was niet zo plezant, want daar was geen moezegat en moest alle water door de deur in het washuis geborsteld worden. Het voordeel was dat hier niet zoveel meubels opeen stonden. De gang naar boven kreeg wel zijn deel van de dweil om hem even op te frissen. Aan de deur van ’t washuis werd een dweil uitgewrongen en in het deurgat gelegd. De binnenkomer moest dan maar zijn voeten afkuisen.
Als de grote keuken gedaan was moest er voor eten gezorgd worden. Er was wel nog soep over van de dag tevoren. Ofwel werd er eens bootje varen (botermelk) gereed gemaakt. Dan volgden knoedels of klonten met rozijnen in een botersaus. Soms een keer macaroni, met een botersaus en bruine suiker. Enige keren heeft mama rijstballen in het frietvet klaargemaakt (ik zoek nu nog naar het recept want het was formidabel). Lekker en rap gereed was dat. Na de middag kwam het washuis en de wc aan de beurt. Met de rest van het zeepwater werd dan het koerken eens overwreven en met een paar emmers water werd dan alles afgespoeld, buiten even met den ‘trekker’ afdrogen en het zat erop. Als er nog wat tijd overbleef kreeg ook de serre een smeet van den dweil.