Nieuwjaaravond was het telkens wafels eten bij de tanten. De hele bende trok dan in de vooravond op stap. Goed gekleed tegen de kou met nog een dikke gebreide sjaal rond onze oren de trappen op. Toen onzen nonkel Arthuur ook eens meeging was het in de vooravond een beetje beginnen smoeselen (regenen) en met een kouden noorderwind was het al op sommige plaatsen glad. Van ‘thuis blijven’ was geen spraak. Goed ingebunseld trokken we dan op. We hadden kousen over onze schoenen getrokken omdat dat dan minder glad was. Nonkel Arthuur die toen zo een 18 jaar moet geweest zijn was haantje de voorste en hij riep :- “ zo moet ge dat doen “ en waarlijk stapte hij gezwind de trappen op. Maar aan de voorlaatste had hij een slippertje en een groten bonk. Hij bleef versuft een beetje groggy liggen. Toen papa zelf wankelend op het glad-de ijs hem rechthielp zagen we in het halfdonker een paar dikke builen op zijn voorhoofd. Op gemak werd er verder getrokken , de zeer gladde kassei werd zorgvuldig gemeden. Het heeft lang geduurd, maar we zijn dan toch bij de tanten aangekomen. ’t Ergst van al was dat die wel alles gereed hadden staan maar het niet geriskeerd hadden om den deeg te beslaan. Want met zulk een weer kunt ge nooit weten of ze komen of niet. Gelukkig brandde de stoof goed en alle miserie was rap vergeten, uitgenomen die paar dikke builen. De ingrediënten werden gemengd in de grote soepketel en bij het vuur geschoven. Na een half uur, of was het meer, werden de eerste wafels gebakken. Maar wij, wij waren al verkocht.
Voor ons had tante Linneken boven op hun logeerkamer alle matrassen op de grond gelegd en als er beneden een begon scheef te zakken op zijn stoel, of zijn armen onder zijn en kop stak, werd hij voorzichtig naar boven versast en op de grote slaapvloer bij de anderen gelegd. Wafels hebben we niet gegeten. Waar de rest heeft geslapen weet ik ook niet. Wij, we sliepen. Goed ingerold in een donzige deken.
’s Anderdaags was het immers nieuwjaar.