De kerkelijke feestdagen waren zoals een gewone zondag met naar de mis gaan en verder was er weinig of geen verschil, op Pasen en Kerst-dag na. Natuurlijk kwam ook de klokke met Pasen. Om het niet te moeilijk te maken kwam de klokke maar alleen in de voorpeloese en ‘s morgens heel vroeg voor wij op waren.
Aan de voet van de dikke Linde en rond het brugsken waren de meest verkozen plaatsen om haar eieren te deponeren. Ze werden zeer opzichtelijk geplaatst, zodat alleman rap alles vond. Ze werden voorzichtig in een eiermandje gelegd en binnen werden ze dan eerlijk verdeeld.
Op een keer was er één eitje tekort. Dadelijk werd de tweede zoektocht georganiseerd en resultaat was, niks. Geen ei te bespeuren. Wat ons toen opviel, was, dat Fanny al een hele tijd niet meer te zien was. Toen we hem vonden in de serre, was hij nog zijn lippen aan het aflikken en dat duurde nog een heel tijdje. We moesten dan maar besluiten dat hij ook recht had op een eitje, en och arme, we hadden er toch genoeg. De volgende dagen hebben we ons part dan ook maar eerlijk met hem gedeeld, zodat hij soms meer had dan wij, als hij zijn ronde gedaan had met bedelen. En dat kon hij goed. Hij kon zo meewarig in uw ogen kijken, en een komedianten gezicht zetten, en aan zijn lippen lekken, dat ge meer dan onmenselijk hardvochtig moest zijn, om hem ook geen beetje te geven. Als ge hem dan een broksken gaaft, was het een beet en slok alles was verdwenen. Maar als ge hem dan een stuksken tussen uw vingers toereiktet , kon hij daar minuten lang aan zitten likken. Hij had er zo een deugd van. Soms wilde hij wel eens proberen met zijn kleine tandjes er wat rapper aan te geraken, maar dan volgde een tik op zijn neus, en ging hij wijselijk verder met likken. Zelfs als er niets meer was likte hij nog.
Veel meer dan een paar halfgrote chocoladen eieren waren er nooit geweest. Van paashaas en ander gespuis was nog geen spraak. Bij de kinderen uit de geburen waren het een paar met suikerij gekleurde kippeneieren. Maar iedereen was gelukkig en content.
Aan de voet van de dikke Linde en rond het brugsken waren de meest verkozen plaatsen om haar eieren te deponeren. Ze werden zeer opzichtelijk geplaatst, zodat alleman rap alles vond. Ze werden voorzichtig in een eiermandje gelegd en binnen werden ze dan eerlijk verdeeld.
Op een keer was er één eitje tekort. Dadelijk werd de tweede zoektocht georganiseerd en resultaat was, niks. Geen ei te bespeuren. Wat ons toen opviel, was, dat Fanny al een hele tijd niet meer te zien was. Toen we hem vonden in de serre, was hij nog zijn lippen aan het aflikken en dat duurde nog een heel tijdje. We moesten dan maar besluiten dat hij ook recht had op een eitje, en och arme, we hadden er toch genoeg. De volgende dagen hebben we ons part dan ook maar eerlijk met hem gedeeld, zodat hij soms meer had dan wij, als hij zijn ronde gedaan had met bedelen. En dat kon hij goed. Hij kon zo meewarig in uw ogen kijken, en een komedianten gezicht zetten, en aan zijn lippen lekken, dat ge meer dan onmenselijk hardvochtig moest zijn, om hem ook geen beetje te geven. Als ge hem dan een broksken gaaft, was het een beet en slok alles was verdwenen. Maar als ge hem dan een stuksken tussen uw vingers toereiktet , kon hij daar minuten lang aan zitten likken. Hij had er zo een deugd van. Soms wilde hij wel eens proberen met zijn kleine tandjes er wat rapper aan te geraken, maar dan volgde een tik op zijn neus, en ging hij wijselijk verder met likken. Zelfs als er niets meer was likte hij nog.
Veel meer dan een paar halfgrote chocoladen eieren waren er nooit geweest. Van paashaas en ander gespuis was nog geen spraak. Bij de kinderen uit de geburen waren het een paar met suikerij gekleurde kippeneieren. Maar iedereen was gelukkig en content.