Als het regende en de regen tegen de vensters gutste dat het er in beekjes afliep, was het bangelijk, maar als het onweerde was het gruwelijk, daar op de flank van den berg. Onophoudend rukte en beukte de wind voelbaar aan het stoere huis. Ik herinner me nog goed: er was onweer op komst. De zwarte wolken dreven van over den berg en bleven schijnbaar ronddraaien, boven de reusachtige bomen in den hof. Er kwam een wind opzetten, die rukte en sleurde aan alles, om te zien of het vast zat. Bij zo een weer sloot papa wijselijk de blaffeturen. Maar toen hij onze blaffetuur wou sluiten, kwam zo een rukwind aanzetten, dat het raam het begaf en met een hoop steengruis tot tegen ons bed terechtkwam. Ons bed stond er op een paar meter vandaan. Hij was gelukkig op zij kunnen springen. In een kleine rustperiode, tussen de razende stoten door, heeft hij de blaffeturen dan toch snel kunnen sluiten, om zo groter onheil te voorkomen. Die nacht zijn we in de logeerkamer op de mansarde gaan slapen. Maar daar was geen draperie in het dakvenster en werden we letterlijk verblind door de snel opeenvolgende bliksemschichten. De hevige donderslagen rammelden het ganse huis door elkaar. Met de dekens over de kop zijn we dan toch, oververmoeid, in slaap gevallen .