IJzerwarenhandelaar

’t Halverwege de Grote straat hadden we dan de winkel van ‘Pietje Kousse’, daar was alles te vinden voor alle stielmannen. Zo stond er van alles op een paar schraagskens op het pleintje vóór de deur: van marmieten en drinkbakken voor de beesten, tot scharnieren voor de meubels en hangsloten, en klinken en nog meer. Ik geloof niet dat er iets was dat hij niet had.

IJzerwinkel

Heel in ’t begin had hij dat maar gewoon op den grond voor zijn winkel gezet, maar toen hij ’s avonds zijnen helen ‘santaboetiek’ weer moest binnenkramen, had hij ondervonden dat sommige honden het hadden gezegend. Maar ‘s anderdaags stond alles op planken op een paar schraagskens. En alleen de schraagskens kregen nog wel een zegening.
Ge moest om mekaar te passeren wel op de straat gaan, want het was er veel te smal. Hoeveel soorten nagels dat die had, weet ik niet, maar het was een hele muur vol met schabben. Daar stonden de kartonnen doosjes met elk een gros in van de vijskens of moeren die op het etiket getekend waren en uit de cijfers die erop stonden wist hij wat erin zat.
Er waren toen nog veel meer soorten van vijzen dan nu want er werd nog veel in Engelse maten gewerkt. Ook de stoofvijskens waren nog een soort apart en dan nog in verschillende diktes en lengtes.
Houtvijzen en houtboulons met verschillende soorten koppen en moeren met daarnaast dan de soorten rondellen lagen in de donkerblauwe doosjes. Nagels in pakken van vijf kilo waren verpakt in bruin kartonpapier, en samengehouden door een nagel die in de samengevouwen kop stak. Het was er ontzettend groot. En als we iets moesten hebben, dan trok Pietje er op af. En hij moest nooit zoeken. Hoe dat hij dat allemaal wist liggen, weet ik niet. In zijnen kelder en tot op het eerste verdiep, overal stond er marchandise. De maandag was het er rootje schuiven van de boerkens, den énen moest een hangslot hebben, en den anderen nen wetsteen (om een mes scherp te maken), en zo ging dat nen helen dag door. En hij had maar énen gast. En die werkte er al een eeuwigheid. Maar als men iets moest hebben dat niet courant was moest hij het nog altijd aan Pietje vragen. Die was toen nog jongman, zodat er geen vrouw was om hem te helpen. Alleen zijn oude moeder woonde boven, maar die zag men nooit in de winkel.