Boven de Veste woonde Charel, de Haringman. Het was een kraaknet winkeltje, volledig afgewerkt met witte faience tegeltjes. Het was in twee verdeeld, langs den enen kant stond een wit geverfde toog met den onafscheidelijke koperen baskuul. Hier was echter geen rol met papier, maar het gesneden beenhouwerspapier hing aan de zijkant van den toog. De muren waren voorzien van witte legplanken, met daarop de verschillende soorten haring, en rolmops in kleine en grote bokalen en teilen. Aan den anderen kant, aan een paar ijzers hingen de soorten wijting en stokvis. Een weeïge lucht hing hier rond. In de etalage stonden een paar kistjes met haring in ijsbrokken.
Nelle, zijn vrouw, bestelde ons in haar speciaal accent, want ze was van Oostende.
Hij deed zijn ronde in de benedenstad met zijnen triporteur. Met een grote bel maakte hij de hele straat attent dat hij er was. Ik geloof niet dat hij de katten wakker belde, want die zaten al te wachten en zelfs tot op enige meters van hem stonden ze te loeren, surtout (bijzonder) in de Penitentenstraat. Zo waren er toch bij die het riskeerden dicht bij te komen. Maar toen ze aanstalten maakten om op zijn triporteur te springen joeg hij ze onverbiddelijk weg. ’t Was eigenlijk een beetje zijn eigen fout, want toen hij over zoveel jaren zijn beroep begon, had hij uit medelijden eens een haringkop aan een van die dieren gesmeten.
Eerst was er ruzie onder de katten, en daarna is er nen kater mee gaan lopen. ’t Gevolg was dat de week daarop er verschillende katten op de afspraak waren. En steeds stouter werden ze, en ze dierven (durfden) tot op een meter komen.
Tot er ene plots vlak voor hem op zijn plank sprong. Hij liet nen vreselijken vloek horen, en allen waren ze nu weg, maar de volgende week waren ze er toch weer. Hij heeft nog geprobeerd met een klasj (zweep) maar ’t hielp niet veel af. Tot er hem enen in zijn oor fluisterde dat hij moest een hond pakken, dat dit ook zijn werk in de stad zou verlichten, en de katten weghouden. Hij moet dat een goed gedacht gevonden hebben, want de week daarop liep neven den triporteur een zwaren trekhond in een gareel, en hij moest nog wel een beetje gewennen, maar hij kreeg er zin in. De katten bleven wijselijk weg. En nu kon hij rustig werken en als hij nu den bergop moest, moest hij niet meer afstappen en duwen, maar hij werd naar huis getrokken. Maar hij heeft er niet lang kunnen van genieten, want op een morgen was dat braaf beest dood. Hij heeft er lang in geweten. Bezonderlijk dat het zo een brave was. Maar hij moest voortdoen. En had rap nen nieuwen trekhond.
Op zijn driewielfiets stonden de wit emaillen bakskens met de verschillende soorten haring. Hij lag daar fris en koel tussen die ijsbrokken. Als de klant een bokaaltje moest hebben, was dat vlug gedaan, want ze stonden kant en klaar in zijn groten bak.
De versen haring nam hij uit het baksken, zette van achter den bek zijn mes erin, en daar haalde hij de darmen eruit. In sommige periodes was er zelfs een heel dik pak kuit bij. Sommige mensen vonden dat een lekkernij en ze haalden vlug een telloor (bord) in huis, om dat mee te nemen. De vis werd gekuist en gewassen in een wit bassinksken. Hij wikkelde het in een vel beenhouders papier en na afrekenen trok hij verder. Soms was er iemand die een wijting vroeg en dan rommelde hij in zijnen bak en stak dan dat drollig stuk omhoog, “ Is hij groot genoeg” vroeg hij dan, en de gelukkige had zijn goeste (gedacht). Hij verkocht ook stokvis, maar daarvoor had hij een beenhouwerszaag bij, want die was keihard, en de klant wou hem telkens hebben in kleine porties gesneden, omdat hij anders hem niet in zijn kom zou krijgen. Die moest immers nog een helen nacht weken in water en dan moest hij nog lange koken eer hij op de tafel verscheen. Een van zijn geliefdste soorten was zijnen gerookten haring, daar had hij er elken keer tekort van. Zijnen gerookten haring maakte hij zelf klaar thuis na zijn ronde. Vanachter, achter zijn keuken, had hij een kot bijgezet, en dat volledig in de witte tegeltjes afgezet.
In een hoek had hij een rookschouw gezet, waar hij zijnen haring in rookte. Veel hebben we er niet van kunnen zien, want het rookte niet alleen in de schouw met den haring, maar ook daarbuiten, tot zelfs in den winkel, en dan moesten we al hoesten buiten gaan. Maar mama had dat graag, en soms moesten we er één gaan halen.
Ze kon dat zo smakelijk oppeuzelen, en telkens moest ze die fijne graatjes uit haar mond plukken. Haar handen glommen van het vet. En dat met een dikken boterham vond ze een fijn avondetentje. We mochten er ook van proeven, maar het beviel ons niet zo goed. We hadden veel liever een rolmops in de mayonaise. Die maakte Nelle klaar in haar keuken. De kistjes, die ze met de ijzeren weg, direct van de vismijn in Oostende toegestuurd kreeg, staken vol met ijs, en daarin, flink koud, zat dan een hoop haring.
Ze haalde ze er één voor één uit en sneed ze de vinnen af en reepte hem van voor tot vanachter open. In een grote faience kom lei ze die dan allemaal open naast elkaar. Dan overstrooide ze alles met peper en zout. En een halve citroen. Dan ging ze op het koerken in de buitenlucht haar ajuin schillen, en sneed die in fijne schellekens. Haar baksken met speciale kruiden stond al klaar. Eerst maakte ze de bokaaltjes schoon en begon ze dan te vullen met een beetje peperbollen en enkele kruidnagels. Een paar laurierblaadjes lei ze van onder, daarop enkele ajuinsneetjes, en toen plooide ze haar haring samen, en vulde zo de bokaaltjes. Dan nam ze de grote fles met azijn en goot er enkele lepels in en dan volgde het water tot aan de rand. Ze draaide er het deksel op, schudde nog eens goed en schoof hem op naar de rand van de tafel. In de klein bokaaltjes zaten minsten zes haringen en soms moest ze duwen om ze er in te krijgen. In de grote bokalen waren het er twintig, maar er zaten toch altijd een paar kleinere meer bij. Etiketten moesten er niet op want ge zaagt toch van buiten wat er in zat. Rolmops maakte ze anders gereed. Als ze gekuist waren, stak ze er van binnen een greepje ajuin en een stuksken cornichon in, stak daar een paar stokskens door, omdat ze zouden aaneenblijven, deed eerst een schep mayonaise in de pot en duwde den dikken haring in de mayonaise. Ze vulde het bokaaltje en dan deed ze er nog een schep mayonaise van boven op. Nu nog het deksel en met een aniline potlood schreef ze daar een getal op, zo wist ze, wanneer ze hem gemaakt had, want dat kon men zo lang niet bewaren. Ze verkocht ook ongepelde garnalen, maar veel was het niet, want de klanten hadden liever haren gepelde. Ze deed dat allemaal zelve. Als ’s morgens zo rond tien uur de postkarre was geweest, was ze aan de slag en tussendoor nog de klanten bedienen. ’t Ging haar goed af, want ze was er slekkevet (dik) van geworden.