Slotenmaker

Toen we nog klein waren was Mon, de koster, op een dag in de maand mei, het slachtoffer van zijn haast. Zoals gewoonte ging hij ’s morgens gauw naar de kapel om ze open te doen. En in zijn gewone kledij wilde hij vlug den bergop vliegen, maar hij was nog niet goed buiten of hij voelde dat er tussen de windvlagen door, ook regen was. Hij wilde aga (gauw) weerkeren maar … de deur was op slot. ’t Was een springslot, en hij had al verschillende keren aan de paters om een ander slot gevraagd. ’t Was of hij een voorgevoel had. De sleutel hing aan de sleutelbos die in zijn ander kostuum stak, want ze waren gisteren bij familie op bezoek geweest.
SleutelEn Margriet lag nog te ronken in haar bed. Hij liet stillekens ne grote kastaar van een vloek vallen, en begon op de deur te bonken. Niets hielp. Hij trok dan langs het baantje naar vanachter en een geluk dat het remiseken niet vast kon, want daar stond zijn redding: de houten ladder. Met een opgezweept gemoed haalde hij ze te voorschijn, en zette ze aan het raam van de slaapkamer. Het venster stond winter en zomer op een kiertje. Hij had en een koperen obus van uit den oorlog van binnen tegen gezet, tegen het open waaien. Opgewonden beklom hij de ladder en beukte tegen de venster. Eerst ging het niet, maar bij de derde poging, viel de zware obus van de vensterbank, en rolde met veel gedruis op de houten vloer. Margriet, die nog aan het slapen was, sprong een gat in de lucht, liet een ijselijke schreeuw, en was opeens klaar wakker van dat lawaai. Met opengesperde ogen, wilde ze naderbij komen, maar moest zich eerst een beetje op de rand van het bed zetten, om te bekomen.
Mon zijn grootste koleire was nu wat over, en bezorgd wreef hij een beetje op haar kop, ging in de kast naar zijn schoon kostuum en haalde de sleutel uit zijn zak. “ Hier is de schuldige “ zei hij en legde alles uit. Hij is dan wel met een beetje vertraging zijn kapel gaan opendoen. Toen hij weerkwam, was Margriet al weer te been. Maar nu was zij opgewonden, en in een vliegende koleire (woede) trok ze dezelfden voornoen nog naar de paters.’t Was anders een braaf mens, maar als ze kwaad was, bleef iedereen wel uit haar weg. Die pater zal nogal wat moeten horen hebben, want ze deinsde voor niemand of niets terug.

SlotenmakerZe had voldoening gekregen, want de slotenmaker, die daar niet ver van het klooster woonde, liep naast haar. Dezelfden dag nog was er een ander slot op de voordeur. Charel Steppe, die een bekwaam stielman was, moest er eens om lachen, want hij had het al voor gehad, dat hij uit zijn bed gehaald werd door één of anderen zattepee, die zijn sleutel verloren had en die hem dan, in ’t gat van den nacht, kwam wakker maken om hem in zijn eigen kot binnen te laten. Dan nam hij zijn alaambak mee op zijnen velo en trok naar het opgegeven adres en meestal stond hij dan de buitengeslotene al op te wachten in het geopende deurgat, als die dan eindelijk al waggelen arriveerde. En omdat Charel zelf ook graag een glaasje had, dronken ze samen nog eentje om te bekomen. ’t Zal wel een duren keer geweest zijn, maar allez, hij was toch weer binnen.
Ze hebben mij nog willen doen geloven, dat hij ne keer om tien uur een slot is moeten gaan openen, en dat ze hem een verkeerde nummer hadden gegeven, en dat hij daar bij de mensen binnenviel die juist naar bed wilden gaan, een geluk dat Charel elken keer luid riep, vooraleer hij begon met zijn verschillende lopers te zoeken naar de goede sleutel. Ze zeggen dat hij ne keer een emmer over zijn kop heeft gekregen en dat hij drie dagen later nog stonk, maar dat zijn praatjes.