Groenten
In de zomer werden de groenten de avond voordien uit de tuin gehaald en direct gekuist. Al de groenten, uitgenomen asperges en bloemkolen, die we nu kunnen kopen, hadden we soms wel enige dagen later. De groenten werden eerst gespoeld in regenwater met een scheut azijn en gewassen en opgezet in putwater of gestoofd in de boter. Als ze zacht waren, kwam de gepaste saus erop, zodat het een lekkernij werd.
Patatten
Patatten schillen met een mesken kon mama goed. Ze zette in, en de schil rolde eraf als een ressorken tot alleen een kale patat restte. Voor de voltallige bende, was er een geëmailleerde emmer vol nodig. Maar dan hadden we al een schilmachientje en dat ging veel rapper, ge moest alleen nog de ogen uitdoen met een speciaal mesken. We gingen graag naast de emmer staan want telkens mama een patat in de emmer gooide, spetste (spatte) het water op en dat was leuk, soms verdrongen we elkaar om toch op de eerste plaats te staan.
Eens geschild, werden ze in een grote aluminiumen kom onder water klaar gezet, om ze dan, op het gepaste moment, op het vuur te zetten om zacht te koken. Van sommige patattensoorten werd er gezegd dat het keien waren, terwijl d’ anderen snel tot moes kookten, dit naargelang ze langer moesten opstaan, om zacht te zijn.
Als we dan van school, via den beenhouwer, toekwamen smeten we het vlees op de tafel in de grote keuken en ontdeden we ons dan snel van vest. Mama lei het vlees dan eerst op de klaarstaande warme pan, en schepte de soep uit. Die was ondertussen op haar ijzerken in de klein keuken terecht gekomen.
De bende zat elk op zijn vaste plaats. De kleinsten zaten in hun kinderstoel hoog mee aan tafel en werden een bavetje ( slabbetje) aangeknoopt. Een kruisken en het kon beginnen in de stilte.
De laatste had zijn soep nog niet uit of daar verscheen papa met de bloemige aardappelen, want afgieten en opschudden was zijn taak. Ze werden op hun vaste plaats gezet en gevolgd door de legumen. Het vlees volgde daarna. Elkeen kreeg zijn ‘getes’ (gepaste hoeveelheid) en begon direct zijn patatten te kleinen en te pletten. De groenten waren voor sommigen iets moeilijker: den enen had liever dit en lustte dat niet, maar er gold een harde wet: wat op uw bord was, moest ge afeten.
Als de borden af waren kwam het tafelbier op de tafel. Elk zijn glas werd gevuld. In de zomer was er soms eens spuitwater, maar het liefst hadden we dan de licht rode groseille.
Het dessert, dat toen volgde, was lekker: een potje crème of rijstpap met bruine suiker, eenvoudig en het diende om de gaatjes te vullen.
Soms kregen we ook eens een stuk taart als er enen zijnen verjaardag had. Of als er den dag ervoor iemand op koffiebezoek geweest was.
Dat bakken kon mama goed en in één twee drie was er iets klaar, zeer geliefd waren haar ‘Quatre quart.’ Een gebak van vier ingrediënten in gelijke delen. ’t Moest niet lang in den oven en het was halfwarm reeds zeer lekker, zelfs als het nog een beetje plakkerig voelde.
Maar haar bladerdeeg moest er toch een nachtje overheen doen. Daar werd dan de beste kriekengeleitaart mee gemaakt.
Mattentaarten
Mattentaarten dat was eigenlijk voor met kermis Geraardsbergen. Dagen te voor werd de schapenmelk al samen gespaard. Dan de dag tevoren (vroeger) werd die schapenmelk in de grootste kom gemengd met rauwe botermelk van bij Lonke. Warmen en roeren tot alles stremde en de matten begonnen te vormen. Als dat dan koud was werd er een propere handdoek over een stermijn gelegd, boven een emmer en daar werd de brei dan met een pollepel in overgeschept. Dat werd dan boven de wasbak aan een van de haakskens gehangen om te versijpen. ’s Anderendaags werden dan die matten door de ‘Passe-Vite’ gedraaid, en dan, gemengd met eierdooier en kristalsuiker, tot een gemoeige (malse) paste gekneed. Een paar druppels amandelolie gaf een fijne smaak. Het tot schuim geslagen eiwit werd er onder gemengd in de grootste kom die we hadden. Meestal waren het ganzeneieren, maar dat veranderde niets aan de smaak.
De bladerdeeg dat een hele nacht in de kelder had gelegen werd terug boven gehaald en met de houten deegrol uitgerold op het blote hout van de tafel. Een greep bloem werd erop en eronder gestrooid en alles weer samen gevouwen en terug flinterdun rollen, hoe meer dat dit werd gedaan des te fijner was de korst. De kleine ijzeren platinnekens , met een hoge rand, werden met een borsteltje ingevet met boter en dan samen tot een vierkant op de tafel geplaatst. Het malse dunne vel deeg werd erover gelegd er dan in de schotelkens geduwd. In elk platinneken werd er dan een pollepel van die matten gelepeld. Als we braaf waren, kregen we een brokje deeg, daar konden we mannekens van maken. En dan werd het uiteindelijk opgegeten. Dat had een speciale zurige smaak.
Den overschot van den deeg werd dan weer bijeengekneed om er het vel uit te rollen.
Die werd aan de rand eens wat vastgeknepen en met een schaar werd er in het midden een knip in gegeven. Ondertussen werd de cuisinière goed aangestookt met de twee ovens dicht. Als alles warm genoeg scheen, werden de platinnekens op hun rooster gezet en kon het wachten beginnen. Langzamerhand kwam de appetijtwekkende geur tevoorschijn. Het duurde wel een eeuwigheid eer den oven werd geopend. Eerst een beetje om te kijken met een breinaald, (maar wat ze er aan zagen weet ik niet) en als alles goed leek werd de oven helemaal open gezet. Daar lagen ze dan te pronken netjes op een rij en zestien per oven. De geur was bedwelmend.
Koevoeten
Mama had telkens een verrassing voor ons. Ze had er enkele ‘koevoeten’ bij gedaan.
Koevoeten zijn: Bij het bedekken van de taarten, was er elke keer wel wat deeg over, en dat rolde mama tot driehoeken uit, voor elk één. De rest van de matten, legde ze dan, voor elk een beetje, in het midden en vouwde dat dan samen. De kanten werden met een borstelstreepje eiwit ingestreken en dan goed samengeperst. Dat paksken kon nog juist, naast de schoteltjes, in den oven.
Deze hete koevoeten werden dan, in de hangkast in de kelder, een uurtje te koelen gelegd. En, dat , … dat bleef maar duren. En wij maar wachten. Als alles opgeruimd was zouden we eindelijk eens mogen proeven van het baksel . Wat kan een uur toch lang duren! De mattentaarten werden dan in de hangkast in de kelder te koelen gelegd. Dat waren echte ‘Mattentaarten’
Eindelijk!, nog lauw waren koevoeten reeds een lekkernij en een voorsmaakje van het kermisdessert.
Gewonnen brood
Ook dat kwam meermaals op het menu. Als mama eens een half brood teveel had, dat dreigde oud te worden, werd er dan maar gewonnen brood van gemaakt.
Maar niet volgens het normale recept.
Het brood werd dan in hompen verdeeld en dan nog verder gekleind in een kom. Daar werden melk en suiker bijgedaan en als er rozijnen in huis waren, nog een greep daarvan ook. Een klot boter werd er onder gemengd en alles tot een papperige brei gemengd. Op de grootste stenen pot werd dat dan gespreid en in den oven gezet. Voor dat gebruikte mama veel de oven van het gasvuur. Als het na een half uurtje mooi bruin was werd er eens duchtig met bruine suiker overgestrooid. Als dat dan koud op tafel belandde was het even snel verdwenen in de magen van de jongens. Maar eerlijk gezegd ik had het gaarne, ge zoudt er rijstpap voor hebben laten staan.
Wafels
Zo, rond half november, was het de gewoonte, eens wafels te bakken. Dan werd het ijzer, met zijn deksel, van onder de schouw gehaald, en al ingesmeerd met een stuksken vers geregeld (spek), en op de kant van de cuisinière gelegd. ’t Kon al beginnen warmen. Papa moest voor twee stuivers gist meebrengen, van bij den bakker. Er werd nagekeken of er wel genoeg bloem in huis was, en de eieren, en suiker ook. En het kon beginnen. De gist werd in een weinig lauw water opgelost. In de grootste kom , ik denk dat het den aluminiummen soepketel was, werd de bloem en de melk en de suiker en de rest gemengd met een paksken vanillesuiker. De eieren tot sneeuw geklopt, dat was een karwei voor papa. Alles werd nog eens goed dooreen gemengd en met een handdoek erover werd de ketel op het deurtje van de cuisinière in de warmte gezet. Alle geduringen (af en toe) werd er eens gekeken of het nog niet genoeg gestegen was, en eindelijk was het zo ver. De stoof die nu uit volle macht warmte gaf, kreeg het wafelijzer met zijn zwarte ring op zijn opening geschoven . Na een poosje werd het ijzer geopend en het stuksken spek werd er met een vork eens over gewreven, en ja, het ‘kisselde’. Met een pollepel werd er een lepel vol deeg over het hete ijzer geschept , direct toedoen, en dan draaien. Tante zei altijd dat ge drie weesgegroetjes moest lezen, vóór dat ge het mocht openen. Die stelregel werd dan ook gevolgd , en ja, een ietwat bleke wafel, met een paar ontbrekende hoeken, was het resultaat. De eerste wafel was traditiegetrouw voor den hond. Dan werd er reeds een tweede opgelepeld en weer duurde het zijn tijd vooraleer de nu perfecte wafel goudbruin te voorschijn kwam. De zoete geur verspreidde zich door de keuken. Op de kleine tafel, die werd bijgetrokken om de wafels op te leggen, kwamen ook de boterpot, en de doos met poedersuiker, en den bruine suiker te staan, naast de grille, waar de wafels eerst op belandden.
En ondertussen werden steeds maar wafels gebakken.
De eerste waren nu reeds koud genoeg en werden ingeboterd en met witte bloemsuiker bestrooid. Elk eerst een halve. De eerste beet was of we in het paradijs waren, een heerlijke smaak doortrokken van het aroma van een vanillesmaak. Het smaakte naar nog. En de ene na de andere wafel verdween in de smakkende monden. Na een tijdje bleven er dan toch eindelijk eens wafels op de grille over. Nu konden papa en mama er eindelijk ook eens eentje opeten met een slok versgemaakte koffie. Die avond zijn we allen, met een overbelaste maag, maar moeilijk in slaap gevallen. Want de reuk van de verse wafels was zelfs tot in onze slaapkamer doorgedrongen. ’s Anderdaags werd er verder gesmuld van ’s morgens vroeg al, in de plaats van boterhammen. Om vier uur werd de rest verdeeld als er voor elk nog eentje was. En ’t was weer gedaan tot een volgende keer.
Smoutbollen of oliebollen
Terwijl we nu toch aan het lekkere eten bezig zijn, vermeld ik ook de oliebollen. Als mama op de vrijdag of de zaterdag eens heel weinig tijd had, kregen we nogal eens klonten te eten. Dat was een soort gewone brooddeeg, die in kokend water zacht gekookt werd en dan, met gesmolten boter, werd opgediend. Maar soms was er de variante bij als afsluiter. Terwijl de klonten kookten, zette mama haar frietketel op het grote gasvuur. Als de voorziene portie klonten gemaakt waren, schepte ze, heel eenvoudig, dezelfde deeg met haar lepel in het hete frietvet. Daar werden ze na een tijdje goudbruin. De misvormde en van aanhangsels voorziene bollekens (de scheetjes) werden dan op het dessertbord gelegd en met een lepeltje bloemsuiker opgediend. Of dat succes had ! Spijtig dat er niet meer waren. En, dat mocht met de hand gegeten worden, want papa en mama deden het ook.
Rijstpap
Omdat we in den uitkomen nogal dikwijls een overproductie van melk hadden werden er dan ook allerlei soorten pap gegeten.
Om de goede rijstpap te maken, moest die een hele nacht geweekt hebben in de melk en ’s anderdaags werd hij daar dan, samen met een kaneelstok, in zacht gekookt. Daarna kon hij nog een paar uurtjes stillekens pruttelen, tot er helemaal geen vocht meer te zien was. Het was iets heel anders dan deze rijst van nu. Dat gouden vel, dat er bovenop stond, was echt iets om in den hemel, met een gouden lepeltje, te eten.
Er mocht wel een beetje bruine suiker op, maar zo was hij ook al heel goed.