De Kiosk
Wanneer de kiosk werd gebouwd is mij niet bekend. Het stond goedgelegen in het midden van de markt. Het was opgebouwd in arduin als een achtkantig overkoepeld open gebouw. De vloer van dit monument was uitgevoerd in gepolijste arduin en lag op een twee meter hoogte. Het geheel was onderkelderd . Deze donkere ruimte diende om de muziekstoelen en de ijzeren stoelen in te herbergen. Ook de vaantjes die bij feestelijke gelegenheden werden opgehangen vonden er hun plaats. De marktkramers konden er mits betaling hun kraam in opbergen en dienden dit niet weg en weer mee te slepen.
Het werd opgetrokken volgens de toenmalige normen van de akoestiek. Later werden er ook elektrische versterkers geplaatst, maar veel verder dan enige experimenten, bij speciale feesten, is het in mijn jeugdjaren nooit geraakt. Een trap van zo één meter breedte langs de kant van de marbol gaf toegang tot de open ruimte.
De eerste verlichting was nog met gas, die werd later omgebouwd in een elektrische. Zo kwamen de muzikanten ’s avonds goed in het zicht en konden we de dirigent van ver zien, als hij op zijn voettrede stond te zwaaien om de muzikanten in de juiste pas te houden.
Het dak werd geschraagd door een gietijzeren gebinte, dat rustte op hoge ijzeren palen. Het dak had een specifieke vorm, geheel in functie van de akoestische en toenmalige architecturale vereisten, zodat de muziek over een groot gedeelte van de stad goed te genieten viel.
Rondom zorgde een ijzeren hekken met leuning voor de veiligheid.
In de richting van de Brugstraat stond het “Manneken Pis” in al zijn glorie onder hetzelfde monumentaal overtrek, dat het nu nog heeft aan het stadhuis.
Toen we klein waren stond ernaast een kanon, dat ons aan de WOI deed denken. De bijgaande foto (hierboven) dateert van 1935 tijdens de H Hart-feesten. Het was toen reeds verplaatst naar een andere plaats op de markt, juist voor de ‘permenensje’ (politiecommissariaat) naast de trap van het stadhuis.
De Fanfaren
Onze stad was toentertijd meerdere fanfaren en harmonieën rijk. Als er een officiële feest was speelden ze broederlijk naast elkaar rond de reuzenfamilie van wie kinneken Baba het meest geliefd was.
Elke grote politieke partij had een tamelijk groot orkest, en midden op de Grote markt stond de mooie kiosk ter beschikking. Op de gewone dagen was dit een lege ruimte, maar op sommige dagen, werden de muziekstoelen uit de kelder naar boven gehaald en werd alles eens heel proper gemaakt. Aan de herbergen, waar de politiekers hun lokaal hadden, werden dan de vouwstoelen en groene ijzeren tafeltjes buitengezet.
Als het feest dan begon, deed de fanfare, voorafgegaan door een turnclub,of majorettes, eerst een rondgang door de stad. Er werd vertrokken vanuit het partijlokaal. Op elke hoek van de straat deden de turners dan een paar oefeningen of een dansje, al dan niet verkleed in ouderwetse kledij , onder begeleiding van de hele ploeg muzikanten.
Voorop stapte traditiegetrouw een champetter (politieagent) die, met zijn witte handschoenen aan, de baan vrijhield van het zeldzame verkeer. Als er dan toch een gespan of zelfs een auto in zicht was, werd deze naar de zijkant van de straat verwezen. Daar moest hij dan maar wachten en vooral stil blijven: dus, motor uit. De eersten die de stoet aanvoerden waren de turners, die in een mooi strak spannend uniform keurig, op een rij van vier, in gelijke pas en op maat van de muziek de grote groep voorafgingen.
De vlaggendragers volgden: eerst stapte de prachtige fluwelen vlag van het muziekkorps. Daarop volgden, in groep, de andere drapeaus (vlaggen) mooi op een rij. De majorettes volgden dansend. De trommelaars met hun verschillende soorten trommels sloten aan. Als de fanfare niet speelde, trommelden ze er op los. De fanfare in uniform met prachtig kepie volgde, met vooraan, netjes op een rij, de jongeren met fluitjes, die de verschillende soorten blaasinstrumenten vooraf gingen.
Op de eerste rij waren de eenvoudige trompetten, maar verderop kwamen er een rits van glimmende buizen bij, met van langsom grotere toeters in fris opgeblonken koper, tot op het laatst er enkele huizenhoge trechtervormige glimmende toeters voorbijtrokken, die deden alleen maar een felle “prot prot” om de cadens te houden. Als laatste kwam een koddig koppel: een flink gespierde dikke man , die droeg op zijn rug een grote ronde kist met daar bovenop een geel koperen schaal, en een lange magere man liep daarachter. Die had in zijn een hand een knuppel met een grote bol op en in zijn ander hand een koperen deksel. Dat moest hij dan, in de maat, juist gepast eens op het ander deksel slaan, en dat ging dan van “klets”, terwijl hij terzelfder tijd met zijn knuppel een stevige bonk gaf op de ronde kist. Dat was dan van “klets boem, klets boem “ ze noemden dat den “groskes” (grosse caisse) . Daar liepen de bengels dan het liefst rond, om te zien of de lange zich niet eens vergiste en op de kleine vent zijn kop eens sloeg.
De notabelen, dikke sigaren rokend, volgden en groetten glimlachend en zelfvoldaan de kijkers.
Op sommige plaatsen werd dan voor een deur, meestal een met een hoge trap ervoor, eens halt gehouden en schaarde zich de groep rond dat deurgat en blies er maar op los. Tot de deur openging en er een heer en dame buiten kwamen. De dirigent ging dan even een goeden dag zeggen en de fanfare kon dan weer verder. Maar als het een herberg was, werd er afgestapt. De muzikanten lieten hun instrumenten voor de deur staan en drumden naar binnen. De waard had zijn handen vol.Na een klein kwartiertje begonnen de eerste muzikanten terug buiten te sijpelen. Hun dorst was gelenigd en hun blaasje geledigd. Ze konden weer verder. Het duurde een wijle voor de laatste buiten geraakte. Nu gaf de dirigent zijn instructies. Er werden bladeren, die op het instrument in een klem gevat zaten, gewisseld. Vlug nog enkele woorden gewisseld en dan gaf de dirigent het teken met zijn stoksken , en het was weer van vijf maten trommelen, en dan start. Soms waren de eerste noten niet correct, maar weldra speelden ze weer volledig en gelijktijdig hun partituur.
De kleine van de ‘groskes’ was een ‘leperd’. Telkens er aan een café gestopt werd vond hij het middel om ongezien een flesje mee te ritsen. Onderweg dronk hij dat dan maar op, zodat de lange Jef moest oppassen waar hij sloeg. Bijzonderlijk op het laatst van hun tournee werd het gevaarlijk. En de dikke had het dan soms moeilijk de pas te houden . Er kwam een grote rode zakdoek uit zijn jas, en tussen de passen door, wreef hij zijn zweet af. Er werd toen verteld dat hij eens op zijn knieën gezakt was, maar dat het niemand heeft gehoord, de lange Jef was hem mee gevolgd. Een geluk dat er nog een reserve drager in de ploeg was, die is moeten inspringen, want den dikke was totaal van de kaart. Uiteindelijk zijn ze toch aangekomen in het lokaal. Den dikke heeft wel zijn algemene repetitie van de namiddag op de kiosk gemankeerd, maar ’s avonds was hij toch weer op het appel en heeft hij voorbeeldig zijn ‘groskes’ bediend, al moest hij dan maar juist het klein papiertje van de partituur keren.
In den namiddag werd er een klein voorsmaakje gegeven vanop de kiosk. Het was een leuk aanzien als de fanfare recht naar dat smalle trapken ging, om dat, al spelend te bestijgen, om zo zijn plaats op het podium in te nemen. Het podium was goed gevuld. Met een veeg van de mouw werd nog gauw het koper wat opgepoetst.
Op de muziekstoelen werden de papieren in de juiste volgorde gestoken. De dirigent haalde zijn stoksken tevoorschijn, tikte even op zijn lessenaar, deelde nog enige instructies uit. Het kon beginnen. Enkele tikjes en hij begon te zwaaien, opeens schoot heel de bende los, en een daverende mars zette in. De kinderen liepen rond de kiosk op maat van de muziek, tot er een champetter genoeg van had, en vanuit de ‘permenensje’ (politiekantoor onder het stadhuis) enige stappen in de richting kiosk deed, om de rust te doen weerkeren. Zo werden er verschillende muziekstukken uitgevoerd. Na elk stuk gaf de dirigent nog enige verbeteringen en werd er een eind gemaakt aan dit korte namiddagconcert.
Tegen den avond werd de rammel (beiaard) van de kerkklokken stil gelegd om niet te storen bij het avondevenement. (De rammel is het klokkenspel, dat automatisch afspeelt bij elk kwartier.)
Dezelfden avond, als het begon te duisteren, werden de gaslichten aangestoken. De ijzeren stoelen werden uit de verschillende feestlokalen gehaald en de helft van de markt werd langzaam een zee van luisteraars. Stipt op uur, nu ja … of ongeveer, werden we dan verrast op een concert.
Meestal was dit op het uur dat we naar bed moesten, zodat we op een mooi aria dan in slaap vielen. In de zomer sliepen we immers met de venster open. Er stond wel een transparante (muggengaas) in, maar hier en daar was er toch een muggetje binnen geraakt, en weet ge wat die deden ? Bijten. Liefst nog in uw gezicht, zodat ge ’s morgens nogal eens met een dik oog opstond. Soms was ze te vroeg aan het zoemen gegaan, en dan was het alarm, en allen gingen we dan op zoek naar die snoodaard. Soms werd er met een schoen naar gemept en, als we ze hadden, zaagt ge dan het slachtoffer dood prijken op het behang. Zegevierend legden we dan onze kop neer.
Luisterend naar de beroemde aria’s werden onze ogen ook maar zwaarder en zwaarder, tot ze dicht bleven en we verkocht waren.
Af en toe werd het concert onderbroken en gaven de turners een beeld van hun kunnen. Het publiek was niet gierig met zijn applaus, zodat er meestal een bisnummertje volgde. Alleman was tevreden.
Niet alleen de blaasinstrumenten kwamen aan bod, ook de strijkensembles kwamen op het podium. Zelfs werd er soms een vreemde filharmonie uitgenodigd, dat stond dan natuurlijk al lang aangekondigd in de plaatselijke pers. Voor een filharmonisch optreden was de ruimte op de kiosk wel wat beperkt, maar toch slaagde men erin een groot orkest in onder te brengen. Een vleugelpiano hebben we er nooit op gezien. Zelfs voor een gewone piano was het een heel karwei om dit zware meubel langs die smalle trap boven te krijgen.
Zo raakte elk kalenderjaar wel goedgevuld. Bijzonderlijk als er verkiezingen in het zicht waren.
De Jachthoorn
Elk jaar op het feest van St. Hubert , de patroon van de jagers, speelde dokter Broeckaert een hele avond op zijn jachthoorn. Vanuit de tuin van zijn villa aan de Bleek, klonken de tonen klaar en helder door tot bij ons. Dan konden we, van in ons bed, in gedachten verzonken, de stoere jagers in onze dromen zien lopen, met de speer of de boog in de hand, lopend achter een wild zwijn, of was het een ree? Onder onze fantasie groeide het beestje uit tot monsterachtige vormen, die in onze slaap dan overgingen tot wangedrochten uit de sprookjes wereld.
De Harmonica
Als we ’s avonds na de studie (zeven uur) van het College naar huis trokken, werden we soms aangenaam verrast.
Boven de Brugstraat was er een café, waar regelmatig een harmonicaspeler zijn kunnen liet horen. (accordeon)
Meestal op een maandag, als de boerkens hun uitstap naar de stad wilden besluiten, hoorden we de harmonicamuziek weerklinken. Door de bedampte vensters zagen we de koppels ronddraaien op de maat van de muziek. Soms zette er iemand zijn keel open, en weldra zong dan de hele bende mee.
Wij mochten dat niet zien van ’t school, dat was doodzonde. Want er was vrouwvolk bij. Gedwee liepen we daar dan ook snel voorbij , maar de muziek bleef in onze hoofden rondslingeren.
Bij klaasdag heeft er meer dan eens een harmonica op het verlanglijstje gestaan. Maar hij heeft er ons nooit één gebracht, het maakte immers lawaai en dat hadden we thuis al genoeg.
Boven in ons bed in de zomer hoorden we van overal kinderen en groten muziek oefenen. In de Pachterstraat was er één en die heeft het jaren uitgehouden om, van vanaf zeven tot negen uur, enkele klanken uit een trompet te halen. Ik denk niet dat het veel heeft geholpen, hij blies op het laatst nog even onbeholpen, maar hij was toch goed voor den hoop te vullen.
De Marktzanger
De zondag na de hoogmis van 9 uur, aan de hoofdingang van de grote kerk, langs de Brugstraat, stonden er dikwijls zangers, al dan niet begeleid door een trekzak (harmonica, accordeon) liedjes te zingen. Eerst trachtten ze enkelen rond zich te lokken door met hun papierbundels te zwaaien , alras kwamen enkele jongens rond hen staan en dan zette de accordeonist zijn aireken in, viel het in de smaak dan bleven er ook grote mensen staan.
Na het eerste couplet ging een vrouwmens rond met de gedrukte teksten en, meezingend verkocht ze die dan. De eerste exemplaren gingen maar langzaam van de hand, maar na een kleine ronde, had zij al geen handen genoeg meer.
Een lange slungel uit het volk haalde zijn mondharmonica boven en op een, twee, drie was hij mee aan ’t spelen.
De zanger kweelde een tweede lied en toen kwam de verkoop echt los. Zodat hij moest inspringen en, al zingend, verkocht hij zijn gedrukte exemplaren.
Hoe meer hij verkocht, des te straffer hij zong. Vanuit één of andere café, kwam er iemand met twee pinten schuimend bier aangelopen, en gaf er één aan de zanger. De andere wou hij zelf uitdrinken maar daar was de verkoopster te rap voor, en op een gegeven moment zat het glas in haar hand en dronk ze het welvoldaan op. De talrijke toeschouwers lachten deugdelijk en applaudisseerden hartelijk. Het was een stimulans om toch ook maar een ‘dichtje’ te kopen, en wie weet mee te neuriën.
De ‘garcon’ (kelner) is dan maar bedeesd teruggekeerd. Het scenario heeft nog een tijdje geduurd, want met de mis van 11 stond hij daar, naar ’t schijnt, nog. Maar zijn vale kleur was veranderd in hoog rood. De maandag heeft hij zijn week goed gemaakt, want bovenop den beestenmarkt, op de Vesten, stond hij daar weer. Zijn begeleider en zijn verkoper hadden zich verkleed in een Hollands boerenpaar, en op hun klompen hebben ze enkele dansjes uitgevoerd. Af en toe moesten ze naar hun mooi geverfde ‘chiese’ (rijkoets met een paard ) zich gaan bevoorraden van teksten, en onderwijl dronken ze ook wel, in ’t geniep, een sloksken. Van de tanten hebben we later gehoord, dat ze daar hun boterhammen zijn komen opeten. Ze waren stief (zeer) content, als ze hun geldbeugel op een schenkblad uitkeerden, om te tellen.
De tanten hebben hen dan een poosje alleen laten voortdoen. Ze zijn dan vertrokken richting Onkerzele, maar ze hebben eerst nog een krieksken moeten drinken op de goeden afloop.