Elke dag kuisen

DweilenMet de stofvod werd regelmatig, alle dagen, rondgegaan. Een oud hemdeken of een ander stuk flanel werd als stofvod gebruikt. In de klein keuken werd er tot zo hoog als mama kon, alles eens overwreven. De hanken, met al hun potten en pannen, dat was voor de zaterdag, die de kuisdag was.
Elke voormiddag, als de gastjes naar school waren, of, als ze nog sliepen in de vakantie, werd er met de bezem eens rondgegaan. Als het regende, of geregend had, kwam de dweil aan de beurt. In een emmer warm water werd er een ‘klot’ bruine zeep gemengd. Daar werd de witte dikke dweil, met een tricolore streep op, in gedompeld en licht uitgewrongen. Over de ganse vloer werd er eens gewreven, maar op de meest vuile plaatsen bleef ze maar wrijven, tot alles opgelost was. In de anderen emmer stond koud water met een ietwat oudere dweil. Die werd opgevist en half nat over een versleten borstel gegooid en kreeg de vloer een tweede beurt. Nu werd de doek goed uitgespoeld en goed uitgewrongen en kreeg de vloer zijn eindafwerking met de dweil in de hand om overal goed aan te kunnen. De vloeren in de keukens waren van ceramiek en gemakkelijk te onderhouden. Maar deze in het washuis was van blauwe gebakken steen en moest wel een paar keren meer gekuist worden. Hij was ook deze die het meeste vuil te verwerken kreeg.
Onze Fanny had er genoegen in een paar keren per uur binnen en buiten te lopen. Als er een kip te dicht tegen zijn tralie kwam, of het nu regende of niet, hij moest zijn plicht doen en ze wegjagen. Dan kwam hij binnen en met een flinke schudding trachtte hij zich droog te maken, daarna kwam hij bij mama om hem dan met een handdoek te laten droog wrijven. Dat kon hij zo wel enige keren doen totdat de deur eindelijk dicht in het slot ging. De katten kozen dan de serre voor hun uitstapje. Want ze waren bang van water, en als er dan toch een druppel op hen gevallen was, konden ze uren zitten likken en wrijven op hun vaste plaats onder de druivelaar op een toebakmat.(verpakking van vreemde tabak.)
Naar het schijnt groeit men goed van water, want als het regende was het toch zoveel plezanter om buiten te spelen of onder de trap. In de serre was het immers altijd van : “Pas op voor dit” of “Pas op voor dat”. En als ge met zoveel zijt, is er altijd één die iets mispeutert. Bij regenweer zijn alle kinderen immers nerveuzer.

 

Kuisen op vrijdag

De kuisdag begon eigenlijk reeds de vrijdag na de noen. Dan werden de slaapkamers aangepakt met een drogen dweil over een borstel en werd de ‘gecireerde’ vloer tot blinken gebracht, de beddens werden opgemaakt en soms eens de vensters gewassen. Maar dat was een gevaarlijke bedoening met die hoge vensters. DweilenZodat papa telkens moest helpen. En dan nog met een houten ‘trapken’. De trappen op de gang waren bekleed met een loper en die werd met een handborstel bewerkt. Niet dat die vuil was maar de wollige trap moest ontdaan zijn van voetsporen. De gang van ’t verdiep kreeg ook een wreef van de cireerborstel. De trappen naar beneden waren van geverfd hout en kregen hun deel van een halfdroge dweil.
De vensters kregen zeker om de vier weken een spons en ‘zeemlerken’ te zien en ge kon er op wedden, in de zomer, als het in geen weken had geregend, dan moest ge maar uw ‘zeemlerken’ afleggen of het was van dat, regenen, en dan nog met wind, omdat de ramen goed nat zouden zijn. Maar ze hadden hun part gehad en ’t bleef zo.

 

Kuisen op zaterdag

De zaterdag was dus de zware kuisdag. Er werd begonnen in de kleine keuken. Op de cuisinière zorgde de marmiet voor warm water. Eerst werden stoelen en tafels opzij geschoven en dan een flinke scheut loog van bruine zeep over de vloer gekletst. Met een half versleten borstel dan maar wrijven, tot de schuimbellen overal blaaskes maakten. Dan alles goed afspoelen met koud water. Dat was plezant om mee te doen en dan alles door het ‘moezegat ‘ vagen. In den beginne was er nog geen aftrekker, maar toen papa er een had gemaakt was het veel gemakkelijker alles weer droog te krijgen. De dweil werd dan in warm water gedrenkt en goed uitgewrongen en maakte alles droog. Sommige dagen, als het regenachtig was, scheen het, alsof het niet wilde drogen en bleef de vloer maar nat uitslaan.
De andere keuken was niet zo plezant, want daar was geen moezegat en moest alle water door de deur in het washuis geborsteld worden. Het voordeel was dat hier niet zoveel meubels opeen stonden. De gang naar boven kreeg wel zijn deel van de dweil om hem even op te frissen. Aan de deur van ’t washuis werd een dweil uitgewrongen en in het deurgat gelegd. De binnenkomer moest dan maar zijn voeten afkuisen.
Als de grote keuken gedaan was moest er voor eten gezorgd worden. Er was wel nog soep over van de dag tevoren. Ofwel werd er eens bootje varen (botermelk) gereed gemaakt. Dan volgden knoedels of klonten met rozijnen in een botersaus. Soms een keer macaroni, met een botersaus en bruine suiker. Enige keren heeft mama rijstballen in het frietvet klaargemaakt (ik zoek nu nog naar het recept want het was formidabel). Lekker en rap gereed was dat. Na de middag kwam het washuis en de wc aan de beurt. Met de rest van het zeepwater werd dan het koerken eens overwreven en met een paar emmers water werd dan alles afgespoeld, buiten even met den ‘trekker’ afdrogen en het zat erop. Als er nog wat tijd overbleef kreeg ook de serre een smeet van den dweil.

 

De grote kuis

We voelden aankomen, elk jaar, rond Pasen, het kon ervoor zijn of erna, maar het kwam er. Daar hing dan elektriek in de lucht. Julia, de wasvrouw, kwam een paar dagen tevoren op bezoek om alles te bespreken. En op een maandag was het dan zover: Het was de ‘groten kuis ’.
Den eersten dag werden we in onzen bloten gezet, want alle gordijnen verdwenen van de ramen. Ze werden in de marniet geduwd en gewarmd, met de hand voorzichtig behandeld, gebleekt en licht gestreken. Het was nog een licht katoenen weefsel dat veel zorg verlangde en zeer teer geworden was door de invloed van het licht.
De zware draperieën van de salon werden beneden dan goed uitgeklopt en licht geborsteld. En dan snel weer op hun plaats gehangen aan de houten stok onder de lambrisering.
Van boven tot in de kelder werd alles van zijn plaats gehaald. Van heel boven werd begonnen. Kamer voor kamer moest er aan geloven. Zelfs de dakramen van de toen ongebruikte mansarde en de zolder werden weer als nieuw. Er werd een flinke scheut azijn in het water gedaan voor die vuile vensters. Het behang werd met een nieuwe zachte borstel overwreven en de spinnen weggeborsteld. KleerkastIn de oude kleine kleerkast werden oude kleren nog eens uitgehaald, afgestoft en dan weer gehangen. Een paar kweeperen zorgden voor een aangename geur. Als de kamer gedaan was, werd er eens duchtig gesprenkeld met lavendelwater. Zogezegd tegen de vliegen, maar vooral omdat het de muffe geur, van een niet gebruikte kamer, verdreef.
Op de mansardekamer werden de ramen gekuist en de dode vliegen opgeruimd. Nieuwe gewassen lakens werden gelegd en de dekens flink uitgeschud en in het venster verlucht. De vloer werd eerst met zeep gedweild en daarna met cirage ingewreven. Op de zolder werd alles afgestoft en weer op zijn plaats gelegd tot het volgende jaar. De slaapkamers werden intensief verlucht en de matrassen van het bed gehaald en op een stoel voor het venster verlucht. Tevens werd nagegaan of de matras niet eens moest geklopt worden. Soms werden ook de ressorts uit de beddenbakken gehaald om dan van binnen van de wolletjes en het stof te worden ontdaan. Voor ons was het die dag weer van op de matras ‘paljas parterre ‘ te slapen op de mansarde. Op zich was dat een leuk avontuur, dat werd ingewijd met een kopkussengevecht. Met een boos roepen aan de trap beneden, werd het toch weer stil.
’s Anderdaags werden de beddens weer gemonteerd en opgemaakt. Ze roken en blonken als nieuw.
AfstoffenDe kleerkasten werden leeggehaald en alles werd gekeurd. De kostuums werden gelucht en de mottenballen werden vervangen. Wat te klein of versleten was ging in de voddenzak. De winterdekens werden apart gewassen en dagen lang gedroogd in de serre. Mooi opgevouwen werden ze besprenkeld met lavendelwater. In den hoek van de kast werd een verse kweepeer gelegd ‘voor zijn fijne parfum’.
In de salon en de eetplaats was er nu eens veel leven: de luchters werden gekuist en elk glazen belletje werd afgehaakt en in een lichte loog gewassen. Het tere tafeltje op zijn ranke pootjes blonk van de verse wasbeurt. Er werd een nieuw napje opgelegd en het antiek koffiestel blonk als … het jaar ervoor. De zetels werden uitgeklopt en geborsteld.
Er werd met een reuzenstok naar spinnenwebben gezocht aan de hoge plafond. Het vilterig behang werd met een zachte borstel overgaan. De lambrisering van hout kreeg een portie was en was weer goed voor een jaar. In de veranda waar papa toen nog werkte werden alleen de ramen gezeemd en de vloer kreeg een snelpoetsbeurt. Nog de trap naar beneden en dan de kelder in. Alle gelei en confituur werd verplaatst en de hank van nieuwe gazetten voorzien. De immer grauwe blauwe vloer mocht niet vergeten worden, maar hem doen blinken kon niet.
De volgende plaatsen waren de keukens. Alle potten en pannen werden van de haken gehaald en gewassen. Onderwijl konden wij de inhoud eens keuren. Van bloemzaden tot toespelden en een oude kapotte paternoster, waar reeds jaren een tientje aan ontbrak, en doodsbeeldekens (doodsprenten), naast beeldekens uit de missies, tot we de geliefde blauwe soeptrien in handen kregen. Daar zaten misschien wel duizend (met kinderogen gemeten) oude postkaarten van papa’s nonkels en tanten in. Telkens werden vragen gesteld en telkens werd geantwoord : -“‘k heb nu geen tijd, maar later.” en die moet nu nog altijd komen.
Het koperwerk werd met Sidol behandeld en blinkend gewreven tot ge er u kondt in spiegelen. En de vele tinnen borden weerkaatste het weinige licht, die werden met wit zand ingewreven. De bollantaarn blonk op de kast naast de delicate ivoorstukjes. De schuiven werden leeggemaakt en de zakdoeken eruit gehaald op enkele na en alles ging in de wasmand. In d’ ander schuif zaten papieren van papa, maar daar mocht niemand aankomen.
Het mooie servies werd dan ook maar eens uitgehaald en hier op een bassinsken op de tafel stuk voor stuk gewassen en direct weer op zijn plaats gezet. Hier mochten we niet helpen en moesten van de andere kant van de tafel stillekens toezien. Het mooie damasten tafelgoed werd ongemoeid gelaten, het was te delicaat, alleen werd de oude kweepeer vervangen.
Ook het apotheekkastje werd geïnspecteerd en een lijstje werd opgemaakt van wat er moest meekomen van bij den apotheker.
De oude toile ciree van de tafel werd vervangen door een nieuwe kleurige.
KinderstoelZelfs de kinderstoel kreeg een flinke schrobbing.
De tafel werd van voor de bank weggetrokken en nu maar wrijven op die harde eiken bank. Ook die hank werd leeg gemaakt, maar hier was niets in de potten te vinden dat ons kon interesseren.’t Waren lintjes of rekkers op een kartonsken en een bolleken koordekens en enkele doosjes met knoppen van alle maten en modellen.
De grote keuken duurde niet zolang want hier werd alles praktisch alle dagen gebruikt. Maar toch als de keukenkast werd gekuist vond mama telkens iets, wat ze reeds zo lang gezocht had, en dan was het van : -“Hoe komt dat in godsnaam nu hier verzeild?” Aan alle schone liedjes komt een eind, gelukkig ook aan de kuis, want op de duur begon het te vervelen. De week nadien werd de voortuin onder handen genomen.
Maar Pasen was in ’t verschiet.

 

Voedsel bewaren

‘Profijtig zijn in het huishouden.’  Zo kort na den WO I was het normaal, dat de mensen het niet konden aanzien, dat er met het voedsel werd gespeeld en verspeeld.
Alles wat werd geoogst, moest op een rationele manier bewaard blijven.
Het steriliseren bestond toen nog niet, evenmin als het diepvriezen. Er waren toch verschillende manieren om groenten te bewaren zoals:

Opleggen in zout

Princessen (staakbonen)

Als de prinsessen rijp vielen, werden ze geplukt van de hoge staken waar ze tegenaan opgroeiden. In een patattenmande werden ze dan in de keuken gebracht en in een kuip grondig gewassen. Op een handdoek werden ze dan uitgespreid en halfdroog op de blote tafel gelegd. Eén voor één werden ze dan gebroken en als er een draad aan was, werd die dan verwijderd. Het was een peuterwerk dat maar niet vooruitging. Als er genoeg was voor een grote ketel werden die dan maar in water zonder zout zacht gekookt.  Sommige soorten moesten wreed lang op het vuur staan, en dan was het, in de anders koele keuken, nogal eens erg warm.
Ze werden dan, laag per laag, afgewisseld met keukenzout, in een Keulse pot of tobben geschikt. Tot bijna vol en dan werd er een houten plankje opgelegd met een steen erop. Het kookwater werd dan over het geheel gegoten tot het goed ‘oversopt’ was. Om ze te gebruiken moest er een portie uitgeschept worden, en dat werd dan verschillende keren ververst van water om het zout er toch een beetje uit te krijgen. Maar eenmaal ze definitief in mama’s handen kwamen, werden ze weer smakelijk met de gepaste saus erbij.

Snijboontjes

Snijboontjes werden ook zo behandeld. Na goed wassen werden de grote peulen gesneden in kleine reepjes, met de hand was dit een zeer vervelend karwei. Tot papa eens op een foire (handelsbeurs) een toestelletje zag dat dit zeer eenvoudig maakte. Hij heeft het direct meegenomen en bij de eerste gelegenheid werd het dan ook gebruikt. Het was een reuze succes,  zodat er de volgende jaren meer snijbonen werden geplant.

Rode kool

De rode kool werd met het broodmes van de steel gesneden, vanuit den hof direct in het waskot gebracht en van zijn buitenste blaren ontdaan, die waren voor de schapen.  In een emmer werden ze grondig afgespoeld en dan kwamen ze op de kleine tafel in de grote keuken. Met dat groot broodmes werden ze eerst in twee, en dan elk stuk, in wel honderd duizend fijne snippers versneden. Ze werden in een emmer water met een scheut azijn geworpen. Als de kool zo helemaal versnipperd was, werd de legen test uit de kelder gehaald, en goed af- en uitgewassen. De kool werd met een verzijp, uit den emmer gevist, en in den test gelepeld.  Dan volgde een laagsken keukenzout en dan weer een paar scheppen rode kool, tot alles op was. Als den tobben nog niet vol was, werd er in den hof een tweede rode kool gehaald, een kleinere was misschien juist gepast. En de rest was voor morgenmiddag goed. En het snipperen kon herbeginnen. Als de tobben tot op enkele centimeter van den boord vol was, werd halt gehouden.  Alles werd nog eens goed samengeperst, en dan volgde het vullen tot den boord met het roze spoelwater. Daar kwam dan een planksken op, met een flink gewassen steen, zodat alles goed onder bleef.
Zo was er weer wat voorraad aangelegd.  De savooikolen en kabuizen werden ook zo klaar gemaakt, maar op verre na niet in zulke hoeveelheden,  want ze waren niet zo geliefd door de kinderen, en mama had ze ook niet zo graag, maar het was eens een afwisseling in de winter.

Drogen

Selder

Selder werd, als hij begon gele bladeren te krijgen, uitgetrokken. De wortels werden er op het veld af gesneden. In het washuis kregen ze een eerste wasbeurt. Daarna kregen ze nog een beurt met water en een scheut azijn,  tegen de beestjes. Ze werden flink uitgeschud en buiten aan de wasdraad te drogen gehangen. ’s Avonds werden ze dan, reeds goed verslenst, binnen op een stapelken gelegd. Als het ’s anderdaags goed weer was, best met nog een flinke zon, werd alles terug opgehangen.  Na een paar keren waren ze droog genoeg om in een grote bruine papieren zak onder de schoorsteen mantel verder te drogen. Hoe rapper ze droog waren, hoe straffer de smaak was.
Als mama dan, in volle winter, de soep een fijner smaaksken wou geven, trok ze een paar takjes eraf, en verpulverde die bij de prei. Ze had naast het hekken ook een paar doorlevende  franse selder staan voor in de sausen, die was wat sterker van smaak.
We hadden in de serre ook een sierstruik laurier staan. De bladeren daarvan werden gedroogd  en hingen in een lijnwaden zak onder de schouw. Tijm ( thijmoes ) stond daar ook in de geburen maar deze bleef onaangeroerd. De takjes werden maar geplukt als het nodig was en direct verbruikt. Veel andere soorten kruiden werden niet geplant want mama had liever alles gewoon zoals ze zelf smaakten en ongekruid.

Ajuin

Als de ajuinen en de sjalotten droog vielen, werden ze binnen gehaald en op tabaksmatten in de serre gedroogd. Als ze nog voldoende lis had-den, werden ze daarmee samengeknoopt,  en aan de wasdraad gedroogd. Ze werden dan in grove jutezakken op een koele plaats in de kelder bewaard

Erwtjes en bonen

Als de tijd kwam dat de erwten en de bonen rijp vielen, werden die in de serre op grote tabakmatten gestrooid. Na een paar dagen drogen konden ze worden gepeld. De erwten werden dan op de tafel op hoopkens  gestrooid,  en iedereen die er was,  werd voor een stapel aan het werk gezet. De erwtepeulen waren zo broos geworden ,dat ze, bij het minste drukken, reeds uiteen vielen, en de erwtjes in het stramijn vielen. Bonen waren iets koppiger, en daar moest ge werkelijk, bij sommige soorten, de boontjes eruit halen.

Boerentenen (een soort grote bonen),  dat ging dan weer gemakkelijker en ge had veel rapper een groten hoop,  zodat het rapper gedaan was, want onze spelen stonden te wachten, tot als elk zijn portie gedaan had.

 

Inleggen in zand

Wortels bleven op het land staan tot het de eerste dagen eens begon te vriezen. Er werd een ruime hoeveelheid uitgedaan en van hun aarde ontdaan. Het loof was voor de beesten.  In de kelder stond er altijd een bak met zand,  daar kwamen ze dan in terecht. Ze werden schuin gelegd en de toppen werden met zand bedekt.  Hetzelfde gold voor de prei. Hier werd het teveel aan loof in den tuin gelaten want de beesten lustten dit niet. Een portie voor een paar dagen werd dan in het zand bewaard.

Eetrapen voor in de hutsepot die bleven staan, maar de bieten voor de beesten werden in een kuil in de tuin naast het hekken bewaard. De voorkant werd afgedekt het een bundeltje stro. Bij de boeren werden ook hun patatten in afgedekte kuilen in de grond bewaard.
Zo, de kelder was gevuld, de lange winter kon beginnen. Maar het waren wel een paar weken van intense arbeid geweest.

 

Plan

Om u een beter beeld te kunnen vormen, heb ik een plannetje per verdiep geschetst, alhoewel de maten en de verhoudingen niet juist zijn, is dit plan een leidraad, om samen met de schetsen, u een goed beeld te kunnen vormen van de situatie in die tijd.

Benedenverdieping

 

Plattegrond Gelijkvloers kelder

klein keuken

grote keuken

washuis

serre

wijnkelder

badkamer

toilet

1ste verdieping

 

Plattegrond 1ste verdiep Gang

Salon

Eetplaats

Veranda

2de verdieping

 

Plattegrond 2de verdiep

Zolder en mansarde

 

Plattegrond zolder en mansarde

Villa Oudenberg rond 1900

 

De benedenverdieping

Het Washuis

“Wie toont er nu eerst zijn washuis?” zult ge u vragen. Wel, om onze gewone levensruimte te betreden, moest ge door ons washuis. Of ge nu van de hoofdingang binnen kwaamt, of van uit de stal, of van de peloese ge moest door het washuis, om binnen te kunnen.
En dus beginnen we daar met een woordje beschrijving.
het washuis

Een driedubbele deur met kleine glazen ramen sloot de ruimte af, die meer weg had van een verzameling van deuren. De grote arduinen pompsteen, met grote ijzeren pomp, vulde de hele rechterhoek. Daarnaast was de deur van de serre, waar enkele druivelaars stonden, en waar, in de verschillende bloembakken, de groenten werden uitgezaaid.
Daar rechtover waren de deur voor de grote keuken en een brede deur die leidde naar een kort gangske. Daarin waren, recht voor u, de grendeldeur, die u terug buiten leidde, links naar de stal en rechts het kasseibaantje op naar het hekken aan de trappen van den Oudenberg. Rechts waren in het gangsken, de WC deur, en links de deur van de donkere kamer.
Tussen al die deuren was er een ruimte. Hier bevonden zich vroeger de driepikkel met kuip en de toenmalige wasmachine. Dit was een hoge kuip met op de kop, over de twee handvaten, een zwengel, die een stokkenstel bewoog.
In den hoek had mijn vader een vernuftige ketel gebouwd. Op hanken, hier en daar stonden allerlei ingrediënten die bij het wassen toen gebruikt werden.

De Serre

In de serre stonden enkele oude druivelaars in bakken, die tot kniehoogte reikten. In die bakken was goede teeltaarde aangebracht. Doordat de serre aan de zuidkant lag, en beschermd voor de noordenwind, was het er altijd goed warm. Om de plantjes water te geven, was aan de stadszijde een kleine citerne met een kleine pomp.

’t Eerste wat we elk jaar hadden, waren de radijsjes. Daar was papa verzot op. Dan volgden de sla. En de jonge worteltjes en.. en…
SerreIn een hoek werden elk jaar de tomaten gekweekt opgebonden aan lange stokken. Ge zaagt ze groeien in de broeiende warmte. In de zomer werden de roze tomaten geplukt en op een plank te rijpen gelegd. Als ze niet schoon gevormd waren voor op de koude schotel, waren ze toch goed voor de soep.
De kweekbakken aan de huiszijde werden mettertijd leeg gemaakt, en deze tegen de deur diende als koolkelder, maar daar stond ook het brandhout in een houten bak, later werden de grote houtblokken voor den douche er ook in gestapeld. Vroeger stonden die naast de steenput opgesteld in een ‘mijte‘ (opeengestapeld hout). Maar het is niet altijd droog weer als er moest gewassen worden, dus werd er een reserve binnen gehaald.
Aan de andere kant van de deur, heeft papa bij het komen van ‘den elektriek’ een motor van driekwart paard gezet, die de elektrische wasmachine aandreef en later ook de ‘essoreuse’ (droogzwierder) bediende. Wat verder heeft hij dan een houtdraaibank geïnstalleerd. En dat draaide allemaal met dezelfde motor met riemen en ‘poulies’ (riemschijven), die ge met een houten hefboom kondt bedienen vanuit het deurgat.
Die essoreuse had hij zelf ineengestoken. Het was de eerste die in ’t stad draaide, en ze heeft toen veel ‘bezien’ gehad. Met een gewapend betonnen kuip, waar de roulementen waren ingegoten, en een as speciaal naar zijn maten gedraaid bij ‘Juul van den Daelen,’ in de Karmelietenstraat. De zelfgemaakte koperen trommel kon een kleine wasmand ineens droog zwieren, bijna klaar om te strijken. Omdat ze door de trillingen altijd wegdanste, heeft hij ze op een autoband gezet en de miserie was gedaan.
Als het regende, kondt ge in de serre droog spelen met de karrekens en met de marbels. Met ballen mocht niet, want de plantjes zouden kunnen worden gekreukt.

 

Het Toilet

Via het washuis kwamen we in de gang naar de WC.Toilet

Deze verglaasde faience moderne pot was omkleed tot aan het plafond met witte tegeltjes. Het was de officiële wc van het vroegere luxe café, en was van het type van directe afvoer naar de beerput eronder.
Natuurlijk bestond er toen nog geen waterspoeling en moest dit gebeuren met een geëmailleerde kan. Af en toe werd de pot eens behandeld met azijn om de vlekken weg te doen. Een eikenhouten bril, met deksel, sloot het geheel af. Aan een koperen haakje hingen een bundeltje vierkant gesneden papier, met koordeken bijeengehouden. ’t Beste papier was dat van de telefoonboeken. Ge moest dat stijf papier eerst eens goed verkreukelen, voor het gebruik.
In een hoek, onder het venstertje dat altijd op een kier openstond, stond de emaillen nachtemmer, die getrouw elke avond mee naar boven werd gedragen.

 

De Donkere Kamer

Rechtover de WC, aan de andere kant van de gang, onder de trap die naar boven leidde, was de donkere kamer van papa, waar hij zijn experimenten deed met de fotografie. Eerst was het maar onder de trap alleen, maar hij heeft het dan uitgebreid tot gelijk met de trap vooraan, over de breedte van de gang, zodat hij het wat ruimer had.
Breekbare glasplaatZijn eerste toestel was nog met glasplaten, die hij eerst zelf moest gieten in de donkere kamer. Daar moest het toestel eerst geladen worden en na het nemen van de foto, ook van de breekbare plaat ontdaan worden. Het devies van toen luidde: zo snel mogelijk fixeren.
Dan mochten we hem zeker niet storen.

Een geluk, want daardoor heeft hij ons veel beeldmateriaal nagelaten. Hij had later, toen we over ‘elektriek’ beschikten, een vergroter en heeft daar vele foto’s mee gemaakt die we nu nog mogen bezien. Eerst waren het bromures, die in de zon moesten belicht worden, later op gewoon fotopapier, dat in zijn verschillende baden moest bewerkt worden.
Uit zijn experimenten herinner ik mij zijn eerste ‘kleurendia’. Volgens zijn latere verklaringen heeft hij de bloemen 3 uren moeten belichten. Spijtig was het op glas en is dit gebroken geraakt.
Onder een dikke zwarte doek, het apparaat stond op een grote houten pikkel, moest hij het beeld omgekeerd bespeuren en scherp stellen en daarna de sluiter afdrukken. Rond de jaren ‘35 heeft hij dan zijn Roleiflex 4×4 gekocht.

RoleiflexEven kort het procédé:
“Men giet op een glasplaat een gevoelige laag. Men bestrooit dit met aardappelbloem, die in gelijke delen in de hoofdkleuren is gekleurd en mengt deze grondig. Men gebruikt deze plaat binnen een beperkte tijd en belicht deze gedurende drie uur. Men fixeert ze met de gewone producten en bekomt dan, door een omkeerbad, een dia.”

Fototoestellen

 

De Grote Keuken.

Grote keukenDoor een halfglazen deur betraden we de grote keuken. Zo hoog was het hier niet, ik schat 2.30 m, tegenover boven, daar was het zeker 3 meter of nog meer.
In een hoek stond de grote arduinen afwasbak. Daaronder in de koele ruimte stonden twee emaillen emmers, voorzien van vers opgehaald putwater. Daar hing een emaillen pollepel aan het rek erboven, om het water te nemen.
Daarnaast was een kastje aangebouwd, waar de nodige kristalsoda in een houten bakje stond, met op het plankje hoger het stalen sponsje, de reserve van stekjes, en in groen papier gewikkeld, een doosje vetkaarsjes(geen lichtkaarsen), naast andere spullen.
VetkaarsjeOp het bovenblad stond een stel van pinnen om de borden tussen te laten afdruppen.
Aan de rekken hing verschillend keukengerei, zoals aluminiumen pollepels en een wit emaillen verzijp. (vergiet)Vergiet
Op den hoek hingen twee wit-rood gestreepte lijnwaden keukenhanddoeken. Op de hank stond in den hoek de grote aluminium soepketel met langs de ene kant de aluminium kommen en pannen naast elkaar en langs de andere kant, de zware gietijzeren geëmailleerde potten en pannen.

Dan volgt het venster. Door het jaarlijkse verven was het zeer moeilijk het raam te openen. Het werd dicht gehouden door een ‘warrelken’,dat ge moest draaien, en het was zo toegeverfd, dat ge soms een hamer nodig had om het open te draaien. Vóór het raam langs buiten waren dikke ijzeren staven geplaatst, om ongewenst bezoek weg te houden.
NaaimachineHet gasvuur stond op een houten kast met een ijzeren blad dat aan de kanten omhoog geplooid was, uitgenomen de voorkant. (om het overgekookte in op te vangen.) Het was voor zijn tijd een modern toestel met drie ‘bekken’. Op de twee buitenste konden de grootste potten staan, het middelste was kleiner, maar het had een rooster, waar de ijzeren strijkijzers op konden gewarmd worden. Onder het middelste was de oven, met twee ‘bekken’, één om te bakken, en één om te grillen. Op de verstelbare platen heeft mijn moeder veel fijne koeken, en vooral haar geleitaarten gebakken. Het gebraad, dat daar uit te voorschijn kwam, was altijd veel beter dan dat van uit de cuisinière.
Daarnaast stond, onder een hangkast, het naaimachine, onder het gewelfd houten deksel, blonk de Berckley. Een naaimachine, met een speciale spoel, dat de meeste van onze hemden aan elkaar verbond, en waar de bekwame vingers keurige kleedjes in elkaar zetten, afgezoomd met witte kantjes. Hoe sneller de voeten trapten, des te sneller snorde de machine en liet een degelijke naad achter. De stof kocht mama bij ons tante ‘Gusta’, die – sinds ze weduwe werd – een textielhandel dreef in de Grote straat.
In de hangkast daarboven lagen tijdschriften. Maar vooral de dikke telefoonboeken waren in trek, want dat was maar een stap van de telefoon af.
Daartussen was de – met gedecoreerd doorschijnend papier overplakte – glazen dubbeldeur van de badkamer. Zo beschermde dit de privacy. De badkamer was een ruimte, onder de grote trap, langs de achterzijde van het gebouw. Met langs beide zijden een buitendeur.
TelefoonIn den hoek hing de telefoon. ‘Nummer 268’, weet ik nog. Hij hing hoog zodat we er geen misbruik van konden maken. Toen ging alles nog manueel. Mama of Papa draaiden even aan de telefoonzwengel met de rechterhand, terwijl ze met de linker de hoorn uit de gaffel opnamen en deze aan hun oor brachten. In den hoorn weerklonk dan de stem van de telefoniste : “Geraardsbergen” en dan moest ge in de micro (een verchroomd trechtertje, midden onder de chromen bellen) antwoorden: –“Wilt ge mij nummer 111 geven “ (dat was het nummer van dokter Van der Schueren) en daarop volgde: “Een ogenblik als ’t u belieft, ik zal u terug bellen !”. Dan moest ge weer den hoorn aanhaken en wachten. Naar gelang de drukte in de centrale kreegt ge snel een verbinding. Zeker als het in de stad was, ging dat snel.
En werd er teruggebeld, dan kondt ge uw gesprek beginnen. Maar, geloof mij, dat veel gesprekken werden meegeluisterd door de nieuwsgierige telefonistes. Soms verklapten die zichzelf achteraf, als ze uw verbinding afbraken. Want na uw gesprek moest ge nog eens bellen.
Als het gesprek soms te lang duurde, of er te lang niets werd gezegd, werd er vanuit de centrale soms nog eens ‘” bezig? “ gevraagd. En dan moest ge snel reageren met –“Ja” te zeggen of de verbinding werd verbroken. Ook na drie minuten, de vaste eenheid, die bij een gesprek werd aan gerekend, kwam soms de vraag –“Bezig?”, of “ Drie minuten? “.
Als mama soms naar een vriendin belde, kon het wel eens uitlopen, volgens de factuur, die netjes de tijd in minuten en seconden noteerde, en berekende, beliep dit record 20 minuten.
Naast de telefoon hadden we de deur naar de kleine keuken. Langs de andere zijde was een lange muurkast, met grote schuifdeuren, waar de gebruikte bovenkledij hing aan diverse kapstokken. De kabouchen (klepmutsen) lagen op een plank. Daar lagen ook de handdoeken en de tafelkleren in het middelste vak, en uiterst rechts hingen de overkleren, jassen en capuchons (regenjassen) elk op zijn plaats.
In den hoek was de deur naar de gang. Dat was een schuifdeur die, door een lederen riempje, door middel van een katrol met een gewicht, dichtgetrokken werd.
Want als ge aan de cuisinière zat, kon het er erg trekken. In de gang om naar boven te gaan was links de deur naar de kelder, en recht voor u deze van de ‘wijnkelder’. Rechts van u was de trap naar boven.

Capuchon

 

 

 

De Kelder

Wij noemden dat zo, omdat de ruimte twee trappen lager lag. Daar was er de ruwe vloer van gebakken blauwe tegels. In die kelder werd de grote voorraad opgeslagen voor een hele winter. Daar stonden in twee grote houten bakken de voorraad patatten voor een hele winter.
KelderOp een plaats naast de patatten stond de drank:
plat bronwater in glazen flessen hebben we nooit gezien, daar was een vers geschept glas van ons putwater goed voor. Maar als ge Vichy of Vittel moest hebben, dan was dat om medische redenen, en dan moest ge dat, per fles, bij den drogist of den apotheker gaan halen. Spuitwater, dat hadden we van in de Kloosterstraat bij Haegeman. Die flessen hadden een speciaal stopsel. In den hals van de fles zat een glazen marbel, die de fles gasdicht afsloot. Maar spijtig genoeg kon hij er niet uit.
Zwaar bier was hier eenvoudig niet te vinden. Papa dronk nooit. Alleen brachten de tantes soms eens een flesje’ Leuvens ‘ mee. En dat was dan voor ons mama, als ze in verwachting was. Nu drinken ze een ‘Stout’. Ze brouwden dat zelf van uit de restjes van bier, uit hun drankgelegenheid, en dat gemengd werd met gist en bruine suiker en dan direct sluiten zodat er druk opkwam. Maar ge kondt het niet lang bewaren, wij mochten dan wel eens wat meedrinken, om goed te slapen.

Daarnaast stonden de bakken tafelbier met glazen flessen, met mechaniek stopsel. Die bracht papa mee op de ‘porte bagage’ van zijn moto van bij Elodie Ronimus. Ons, kinderen, interesseerde alleen maar het rood rubbertje. Dat verwerkten we in ons zelfgemaakte karretjes of speelgoed, en aan het einde van onze dopkoord tegen de knoop.
bierIn den achterkant van de kelder, onder de lange legplanken stonden de verschillende testen (stenen tobben of tonnetjes), waar de verschillende soorten groenten in bewaard werden, onder meer de prinsessen en snijbonen. In grote bokalen stonden zowel krieken op azijn, als op jenever, met daarnaast de zilverajuintjes en de ‘jefkensperen’ en de ‘cornichonskens’ op azijn.
Bij overvloed van eieren werden die ook bewaard in een test, gevuld met ‘silicat de potas’. De eieren werden er ingelegd en overgoten met dat vocht en ondergehouden met een ronde steen. Voor gebruik werden die dan onder de pomp flink met regenwater afgespoeld. Ze waren zo goed als vers.
In den hoek stonden bakken met zand, die dienden om de kolen (groenten) en de wortels in te bewaren. Als het de eerste keer vroor, werd er ook een voorraad voor enkele dagen prei uit den hof half ingegraven, zodat er geen moest worden uitgekapt uit de verharde grond.

Op de verscheidene legplanken stonden de massa confituurpotten netjes soort bij soort. De krieken, de zeembessen en de stekelbessen, de abrikozen en vooral de pruimen. Appelconfituur en kweeperengelei werd er later aan toegevoegd. De kleine conische glazen potten vol met confituur, goed afgedekt met paraffine, stonden netjes op een rij. Soort bij soort, alhoewel ze, naargelang ze eerder gemaakt werden, soms iets van kleur konden schelen,
Achteraan stonden de grote ‘bokalen’, waarin vroeger haring gelegen had. Die werden dan, als de kleine ‘bokalekens’ leeg waren, in kleinere overgeschept.
Normaal gesproken hadden we voor een heel jaar ons gerief. En als we er dan toch eens doorzaten, werd de confituur vervangen door de groene kartonnen dozen van ‘Luikse Perensiroop”, of door honing, zodat we, aangelokt door de zoete smaak, ons aantal boterhammen binnenspeelden. Wel werd dat een keer vervangen door gewone bruine suiker. Maar dan legden we onzen boterham eerst op de buis van de stoof, zodat die goed warm was, en de suiker met de boter smolt en zo in uwen lekkeren boterham trok.Confituur
Aan het plafond hing, voor het venstertje aan een paar ijzers, een houten vleeskast. Afgewerkt met muskietgas en vooraan van een klapdeur voorzien, op manshoogte, boven de enorme patattenbak. Dit om het allemaal te beschermen tegen vliegen en … katten en muizen.
Als Mama eens taart bakte, wat wel vaak voorkwam, werd die daarin afgekoeld en beschermd tegen …proevende kinderhandjes. Er werd daar dan soms eens vlees van ons lammeren en konijnen of kippen gedurende een paar dagen bewaard. Aan de kant binnenin, hingen een ‘tres’ droge saucissen, dat at ons mama ook eens gaarne.

Papa had een beste remedie om vallekens te zetten, hij maakte een stuksken chocolade zacht op de buis van de stoof, en deed dat op het valleken, en garantie, hij had elke keer prijs. De katten kregen dan die beestjes, en fier wandelden ze er dan mee rond, alsof ze het zelf zouden gevangen hebben.
Vlak naast de ingang van de kelder hing de ‘gasmeter’. Dat was een grote ronde bak, waar vooraan de kleine wijzertjes over een aantal wijzerplaatjes met cijfertjes ronddraaiden. Op bepaalde tijden kwam de ‘gasmeester’ de cijfertjes noteren en enkele dagen later volgde dan de factuur. Die gasmeester,Tuur, was een amateur schilder uit Boelare en hij bleef dan graag een beetje plakken in de kleine keuken, liefst naast een druppel.
In de kelder was later ook een brede plank aangebracht waar onze broodmachine op stond. Op den hank erboven lag het brood in een gesloten kastje, met een valdeur, zodat het vanzelf dicht sloeg. Onder de plank stond een kleinen emmer en van tijd tot tijd werden de kruimels erin verzameld voor de ganzen en de kiekens.

 

De Wijnkelder

In de gang was nog een deur. Die gaf uit op een holte onder de voortrap buiten. Er waren twee trappen en onder de arduinen buitentrappen waren een paar vouten gemetst, die zogezegd de ‘wijnkelder’ vormden. Er was geen vloer in en er kwam geen beetje licht binnen. Het was het schrikhok. Als we eens stout waren, werd er maar gezegd “ Ik zal u in den donkeren kelder steken!” om ons dadelijk stil te maken. Het was alleen te betreden met een licht, want het rook er vunzig en klam. ’t Was bekleed met oude zwarte spinnenwebben in de hoeken. Met een borstel eerst eens doorzwaaien, was het beste middel om die vieze dingen weg te doen. Brr !
Een paar flessen wijn lagen daar in de nissen, onder het stof en de spinnenwebben, te wachten.
Papa heeft een jaar eens zelf wijn gemaakt van vlierbessen. De rode wijn had naar het schijnt een goede smaak, maar papa dronk er zelf niet van. (Hij was er eens ziek van geweest.)
Als ik het hier over drank heb moet ik ook vermelden, dat hij enige jaren later, zelf cider heeft gemaakt, van appels uit den hof. Maar hij heeft er ook gemaakt zonder fruit, van een mengeling van wijnsteen zuur en ‘acide citrique’ met suiker en water en gedroogde essenbladeren, goudgeel gekleurd met suikerij, en dat in de warme serre laten gisten in een ‘Dame Jeanne’, met een waterslot op gedurende acht dagen. Dat werd dan overgetapt op flessen met een draaistopsel. Veertien dagen later was het drinkbaar. Dat was een lekkere drank, die parelde als champagne, maar op tijd moest verbruikt zijn omdat hij geen alcohol genoeg bevatte.

 

De Klein Keuken

Naast de grote keuken hadden we de klein keuken. Hier verliep het gewone leven. Het eerste wat opviel, in de grote ruimte van zo ’n zes meter op zes, was de grote tafel. Daarop lag, om op te eten, een toile cirée tafelkleed. Overdag werd daar dan een met handwerk versierd tafellaken overgelegd, soms ook nog eens opgevrolijkt met een sierlijke vaas met een paar verse bloemen uit den tuin. De grote rechthoekige tafel groeide met het huishouden mee. Eerst werd er langs een zijde een plank bijgestoken, later een langs de andere kant, en die werden dan later nog wat vergroot, zodat elk genoeg ruimte om zich heen had. Aan de muur was een brede bank met rugleuning gebouwd over heel den hoek.
De eenvoudige stevige houten stoelen hadden een gevlochten strozitting. De muren waren tot op een hoogte van ongeveer een meter geschilderd in donkere namaak marmer. Daarboven was het in een lichte kleur gezet en aan de plafond afgewerkt met een biesje met siertekeningen.

Als ik klein was stond er in de tegengestelde hoek een Leuvense stoof met een lange platte buis in de open schouw. Die was van binnen afgewerkt met Delftse tegeltjes, waarop versieringen stonden van molentjes afgewisseld met bootjes. De pilasters waren van rode en blauwe kleine baksteentjes, afgewerkt met wit gevoegd cement. Op de groene houten kroon, waar een rood-wit geweven boord aan hing, stonden, naast het traditioneel koperen kruisje met de bijpassende kandelaars, nog een paar koperen obussen van den oorlog ‘14-‘18. In deze op den hoek stak een gewijd palmtakje, dat elk jaar met Palmzondag werd vernieuwd. In de andere een paar pauwenveren.
Op de Leuvense stoof stond winter en zomer een koperen moor met water om de luchtvochtigheid op peil te houden. In de winter kreeg hij gezelschap van de koffiepot. Op de lange platte buis tegen de schouw waren in de winter altijd minstens twee bakstenen om ’s avonds mee in bed te nemen, om onze voeten aan te warmen.
Onder de schoorsteenmantel hingen verschillende attributen die best droog bewaard bleven: in den enen hoek hing er soms een gedroogde hesp in een grauw lijnwaden zak. Naast deze, een zak met gedroogde erwten en deze met gedroogde selder. In den notentijd hing er dan nog eentje bij met ‘sloesternoten’ (walnoten).
Die noten werden dan in de winter eruit gehaald. Door een ribbeken tussen de stooftang boven het vuur te warmen en dan goed te nijpen, werden er een paar druppels olie uitgeperst. Maar het best was uw tang eerst in het vuur zelf steken en er dan de noot op leggen, maar dat was gevaarlijk voor de vingers, want het was heet. Dat was een zeer afdoende remedie tegen wintervoeten.
De stooftang diende ook om de sintels uit het vuur te nemen en hing naast de koterhaak. Onder de stoof stond de zwarte kolenbak met koperen kolenschop. Naast de grove kolen en het gruis kwam daar allerhande afval in, die mee verbrand werd, nu gaat dat in de vuilniszak.

Aan een haak, aan den anderen kant van de schouw, hing een wafelijzer voor gewone wafels. Dat werd enige keren op het jaar vooral in de winter gebruikt. De cuisinière moest dan nogal katoen geven. Op het opengevouwd deurtje van den oven werd dan de soepketel, gevuld met deeg, warm gehouden onder een keukenhanddoek en met een soeplepel werd het lopende schuimige deeg op het wafelijzer gelepeld. Een ding weet ik nog goed : dat waren lekkere wafels, zo op een zondagavond met een jatte hete koffie. Om van te lekkerbekken! De gaatjes gevuld met bruine suiker of met een beetje boter met bloemsuiker, zo vers warm en knapperig uit de hand, want hierbij gold geen stilte, of ander protocol. Aan een haak in de kelder, hing er een wafelijzer voor galettekens en suiker wafeltjes. Eén keer, weet ik, dat het eens geprobeerd werd, maar dat was een ramp. Het kleefde zo erg toe, dat papa er een ‘toernevis’ en hamer heeft moeten bijhalen, om het te openen. Sindsdien is het in zijn hoek in de kelder blijven hangen, samen met zijn groten zwarten ring.
In de ruimte tussen de brede schouw en de deur, die naar de grote keuken leidde, stond een hoge houten zetel in rode pluche met geelkoperen nagels afgewerkt. Zo verlokkelijk, om eens knusjes in te kruipen, en te liggen luieren. Die had een verstelbare rug, door een knop onder de armleuningen in te drukken. Daarboven hing de gaslamp met een veilleuse met twee kettingskens en een grote witte lampekap.
Ze kon door een elleboogsysteem verplaatst worden. Bij het komen van ‘den elektriek’ werd die vervangen door een lamp in het midden van de plaats en die werd dan aangestoken met een draaiknop aan de deur. Daarboven hing de zwarte slingerhorloge met koperen slinger en zware koperen bollen. Het was papa zijn laatste werk van den dag om die bollen op te trekken.
Onder de zetel stond een klein voetbanksken bekleed met rode pluche, afgezoomd zoals de zetel met koperen nageltjes. De stoelen stonden naast de tafel, en er waren er nog een paar naast een cafétafeltje, niet ver van de stoof. Daar werd later meestal nog ons huiswerk op gemaakt.
De grote notelaren kast, waar het ‘schoon servies ‘ in stond, had een speciaal kopstuk.
In het midden daarvan stond een klein kastje, waar een koperen bollantaarn samen met een paar beeldjes, in ivoor uit de missies, voor stonden.
Onder in de kast stond een schoon met goud afgebiesd tafelservies, samen met het glasservies aan de ene kant, en een damasten wit tafelkleed aan den anderen kant met toebehoren van servetten en ringen, dat had mama nog in het pensionaat gemaakt, maar ik heb het echter nooit weten gebruiken.
Naast de kast, was het venster. Van hieruit was er zicht op de trappen van den Oudenberg. Langs de straat, die we nu ‘de aanloop van de muur’ noemen, stonden destijds dertien hoge kaarspopulieren. Ik heb er twaalf zien van omver bliksemen, gevolgd door een grote knal en verder nadonderen. Want één ding kon het er zeer goed, dat was donderen en waaien. Bijzonderlijk als het een onweer was dat van over den berg kwam. Dan zat mama ineengetrokken op de zetel met de kleinste op haar schoot. Telkens er zo een ‘kastaar’ viel, dan hoorden we ze luid lezen. (bidden).

De vloer was uitgevoerd in ceramiek tegels, die samen een arabeske tekening, en aan de randen, een boordversiering vormden. Dat was een gemakkelijk te onderhouden vloer, en, ge mocht er met water spelen, het liep weg langs het ‘moezegat’ (een opening in de muur om het water weg te laten vloeien. Afgesloten met een ronde steen tegen de muizen.)
Tussen de tafel en de kast was het venster dat op den ‘achteruit’ (de beneden tuin) zicht gaf.
Op het kozijn van het raam hing een oude kwikbarometer. Telkens als papa er passeerde, gaf hij er een tik op, om hem af te lezen.
Naast de draperie en de deur hing een kastje, aan de open zijkanten stak wetenschappelijke lectuur, zoals de ‘Science et Vie’. In het midden, achter een spiegeldeurtje, was het ‘medicijnkastje’. Met daarin in een flesje met glazen stopsel : ‘teintuur ‘d jod’,(ontsmettingsmiddel) dat goed pikte in de open wonden, daar was ook het bekende maagzout te vinden, naast een rolleken verband en met ernaast zelfgemaakte lapjes van oude lakens, in stukken gescheurde repen, en zuiver gewassen en gestreken, en plakkerkens, en een klein flesje ‘Benedictine’ (daarvan moest ge een druppel op een stukje suiker laten vallen en dan opzuigen). Gij zoudt er nog eens buikpijn voor willen hebben, want het smaakte heerlijk lekker. Ook een laxeermiddel en poeder Dr Mann stonden er. In een klein ijzeren doosje de suppositoires voor bij hevige opstopping. Het methyleenblauw werd gebruikt bij keelpijn. De mond open, en dan met een pluim gedrenkt met ‘bleu de methylène’ eens duchtig in de keel flodderen, eens goed gewurgd en dan alles inslikken. Bah, ik ken lekkerder dingen dan dat. En nog veel medicamenten tegen allerlei kwalen.
Daaronder stond een klein kerkstoeltje, omdat het zo gemakkelijk zat, met de voeten op een klein bankske. Dat gebruikte mama dichtbij het venster, als ze kousen wou stoppen of mazen (herstelling die zeer goed op breiwerk gelijkt), knopen aannaaien en kleren repareren.
Rondom de kamer was een eiken hank met grote eiken steunplanken die verbonden waren met een rek. Hieraan waren kleine koperen haken waaraan siertassen hingen, met medaillekens en nog andere snuisterijen in. Op de hank stonden, achteraan, tinnen borden en vooraan, porseleinen potten en koperen pannen. De donkere ‘soeptrien’ was altijd in de belangstelling, omdat deze oude postkaarten en foto’s bevatte. Ze heeft nog dienst gedaan bij het schilderen van stillevens bij papa. Aan elke venster hier hing er een draperie gemaakt uit wit- en rood geruite stof. Alleen in de winter werden die toegetrokken of als het eens
erg bamisweer (guur regen en stormweer) was. We hebben ook vele jaren nog goudvissen gehad in een door papa zelf gemaakt aquarium. Die stonden op een plank op manshoogte, aan het raam. Het potje visvoer ernaast. Totdat onze zwarte kat ‘Moor’, ze één na één heeft gevangen en opgepeuzeld. ’t Was lekker want hij heeft uren lang zijn snor zitten wassen en wrijven. D’ ander katten gingen er wel drinken, maar verder niets.
Door de enige deur kwamen we in de grote keuken. Daar werden de kookwerkzaamheden uitgevoerd.

 

 

De Badkamer

Onder de achterste ingang, met een mooi uitzicht op de stad, was een kleine ruimte van drie op drie en die heeft papa later omgebouwd tot een ‘badkamer’. (Zo noemden we dit toch.) Er was langs beide zijden een buitendeur.
In mijn eerste levensjaren gebeurde het badritueel echter in de grote keuken.

Wasmanden

Aanvankelijk stonden er in die overwelving een paar wasmanden, een grote voor de was, een kleinere voor de te strijken was, en dan nog een kleinere rieten mand, met een handsel, voor de verstellingen.

Wijmen manden waren zeer sterk en licht en luchtig.

De Waskuip of Tobbe

De eerste houten waskuipen werden gemaakt door een ‘Kuiper’. Die zaagde de planken volgens een model en voorzag die aan beide zijden op gelijke maat van een groef. Daarna stoomde hij deze, om ze buigzaam te maken en een vorm te geven. De ronde bodem werd aangescherpt. De planken werden rond de bodem gehouden door de ijzeren banden en de bovenste band diende om alles goed en stevig aan elkaar te houden. Door de banden op de conische kuip omhoog te kloppen werd de kuip waterdicht gemaakt. Om dat dicht te houden moest de kuip altijd vochtig zijn en water bevatten. Als ze dan toch lekte moest ze eerst aangespannen worden en dan in het water gelegd, of minstens toch veel met water besproeid worden.
De kuip diende naast het wassen, ook om het wekelijks bad te nemen. Zware kuipen waren dit, men moest met twee zijn om deze te verplaatsen.
Hier afgebeeld harde Marseilse zeep en met zachte handborstel.

Gegalvaniseerde bassins

Later werden deze vervangen door gegalvaniseerde bassins.
Ze waren lichter en lekten niet.

Veel later zijn die door een groot gegalvaniseerd ligbad vervangen.

Toen bestonden reeds lang de zware gietijzeren ligbaden, maar die waren ontzettend duur en ook nog breekbaar. Doorgaans werden die in het wit geëmailleerd.
Aan de ene kant stond een klein vuurtje, een allesbrander, die alleen diende om te verwarmen, want het water werd toen nog verder op de cuisinière gewarmd.
Maar toen die kachel versleten was, werd ze, wegens het verbrandingsgevaar van dat gesleur met heet water, door een ketelverwarmer in gietijzer vervangen.
Daar kon direct een marmiet van 4 emmers op verwarmd worden, en die zorgde tevens voor de verwarming. Aan de anderen kant, onder het gewelf van de trappen, stond dan later het gegalvaniseerde bad. Omdat het een koude arduinen vloer was, had papa een houten planken vloertje aaneen geflanst en, met daar een drogen handdoek op, was het lekkerder uit het warme bad te komen, zich daarop af te drogen, en snel verder aan te kleden met zijn lang slaapkleed. Van daaruit tot in de zetel, was niet ver, om op onze tenen er naartoe te sprinten.