Zoals in onze vorige schriften willen we op een eenvoudige wijze de omstandigheden verhalen waarin we leefden in de twintiger jaren. Telkens hebben we getracht de personen voor te stellen als levende wezens, die spraken en soms ook eens durfden een flinke vloek aftrekken. Hun leefwijze met woorden wilden we schilderen, zoals ze er levend konden bijlopen. Als taal hebben we onze eigen volkstaal van de streek aangewend, die veel gezapiger beschrijft dan de officiële taal. Waar nodig heb ik er de vertaling bij gezet. Hier en daar komen door een anekdote de personen tot leven, zoals ze in ons geheugen gegrift staan. Waar we persoonsnamen gebruiken, moeten die altijd als fictieve personen aanzien worden, het kon zo echt gebeurd zijn. Sommige zaken werden door ons kindergeheugen opgenomen en door de loop der tijden soms heel anders vervormd weergegeven in eenvoudige schetsen. Apotheker; Bakker; Baggeraar; Beenhouwer; Biermarchand; Bijenhouder (imker); Blikslager (ketellapper); Bloemist; Boekbinder; Boomsnoeier; Borduurwerk (kantwerk, naaldwerk); Brillenman; Dakwerkers; Fotograaf; Elektricien; Glazenmaker; Haringventer; Slotenmaker; Garagist; Kleermaker; Hoedenmaker en modiste; Pianostemmer; Leurder; Mosterdman; Smid (hoefsmid); Stovenmaker; Draaier; IJzerwarenhandelaar; Wapenhandelaar; Constructeur; Horlogemaker (goudsmid); Koolmarchand; Kasseilegger; Loodgieter; Kuiper; Lantarenman; Mandenmaker; Lederbewerker (zadelmaker); Steenbakker. |